De rechtbank veroordeelde de een zaakvoerder die via zijn tussenkomst werknemers tewerkstelde in de tuinbouw, voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van ten minste negen Roemeense seizoensarbeiders.

Volgens beklaagde was zijn eenmanszaak actief in de dienstverlening aan Roemeense werknemers die via zijn tussenkomst werden tewerkgesteld in een vijftiental tuinbouwbedrijven. Hij zou ook voor de huisvesting gezorgd hebben van de werknemers die doorgaans enkele maanden in België woonden en werkten. Hij verklaarde dat hij in 2009 begonnen was met deze dienstverlening en hij zo een tweehonderdtal mensen aan werk heeft geholpen. Hij stelde dat ze hem een eerlijk bedrag betaalden voor zijn diensten.

De bal ging aan het rollen na een controle door de sociale inspectie in een van de tuinbouwbedrijven, waar via zijn tussenkomst arbeiders werden tewerkgesteld. Geen van hen beschikte over zijn persoonlijke documenten. Het was de beklaagde die de identiteits- en arbeidskaarten kwam brengen. Veertien Roemeense werknemers werden verhoord. Uit deze verhoren bleek onder meer dat de werknemers geen huurovereenkomst hadden getekend met de beklaagde maar dat zij wel ongeveer 200 euro per maand per persoon betaalden. Die slaapplaatsen bevonden zich in nauwelijks bewoonbare panden zonder comfort en waarbij de werknemers met velen bij elkaar sliepen in een soort van slaapzalen. Voor het vervoer van en naar de werkplaats moesten ze 200 euro per maand betalen. Ook zij die met de fiets gingen moesten 200 euro betalen. Daarnaast vroeg de beklaagde ook geld voor vervoer naar de winkel (100 euro per maand), vertaalkosten en andere dienstverlening (100 euro per maand). Wilden de werknemers het daaropvolgende jaar terugkomen, dan moesten ze een soort smeergeld betalen van 140 euro per maand. Al bij al hielden de werknemers de helft, zo’n 500 euro, over van hun verdiensten. De werknemers waren ontevreden over hun situatie maar durfden niets te zeggen uit angst voor de beklaagde die afkomstig was uit dezelfde streek als zij. Hun families zouden bedreigd worden als ze niet betaalden.

De beklaagde werd in 2013 al veroordeeld voor de illegale tewerkstelling en verboden arbeidsbemiddeling door het hof van beroep van Antwerpen. In deze zaak werd beklaagde echter vervolgd voor mensenhandel. De rechtbank was van oordeel dat de beklaagde hier vervolgd werd voor andere feiten dan die waarvoor hij in 2013 werd veroordeeld. De rechtbank stelde dan ook dat het non bis in idem-beginsel niet geschonden wordt wanneer de bestanddelen van de twee inbreuken niet hetzelfde zijn. Uiteindelijk veroordeelde de rechtbank de beklaagde tot een gevangenisstraf van twee jaar en een geldboete van 49.500 euro. De rechtbank sprak ook een verbeurdverklaring uit van een vermogensvoordeel van 25.000 euro. Myria, dat zich burgerlijke partij stelde in deze zaak, kreeg een symbolische schadevergoeding van één euro.

Deze beslissing werd in grote mate bevestigd door het hof van Beroep van Antwerpen in een arrest op 4 februari 2016.