Drie beklaagden en vier bedrijven worden vervolgd voor diverse inbreuken: mensenhandel met het oog op de seksuele uitbuiting van 22 slachtoffers, de aanwerving en uitbuiting van de prostitutie van 161 prostituees, het houden van een huis van ontucht of prostitutie (drie beklaagden en twee bedrijven), souteneurschap (drie beklaagden en één bedrijf). Een aantal onder hen wordt ook valsheid in geschrifte, witwassen, fiscale fraude of oplichting van verzekeringen ten laste gelegd.

De hoofdbeklaagde had een groot deel van de prostitutiesalons in Luik overgenomen om er, naar eigen zeggen, een complex als Villa Tinto in Antwerpen uit te bouwen. In werkelijkheid heeft hij nooit zo’n concreet project voorgelegd. Integendeel, na het vertrek van de Belgische prostituees die de door hem opgelegde voorwaarden hadden geweigerd, liet hij in zijn salons tal van Afrikaanse jonge vrouwen met Belgische of Spaanse documenten werken. Die vrouwen rekruteerde hij in Antwerpen en Brussel. Sinds zijn komst werden de shiften ingekort, waardoor er een extra huurster kon werken; ondanks beloftes werden er in de gebouwen geen renovatiewerken uitgevoerd; er werden valse arbeidsovereenkomsten opgesteld; voor schoonmaak, gebruik van douches… werden regelmatig extra’s gevraagd, terwijl die diensten eigenlijk in de huur inbegrepen waren; enzovoort.

De opgerichte bedrijven dienden als dekmantel voor de winsten uit de prostitutie. De partner van de hoofdbeklaagde, die één van de medebeklaagden was, leende daarvoor haar naam. De derde beklaagde exploiteerde – voor rekening van de hoofdbeklaagde – de salons en haalde de huurgelden op.

De rechtbank neemt de tenlasteleggingen mensenhandel, aanwerving en uitbuiting van de prostitutie en het houden van een huis van ontucht aan tegen twee van de drie beklaagden, die natuurlijke personen waren. De hoofdbeklaagde wordt souteneurschap ten laste gelegd.

Aangezien de beklaagden, natuurlijke personen, slechts gebruik hadden gemaakt van het juridische en materiële kader van de rechtspersonen om alleen hun eigen belang te dienen, meent de rechtbank dat het morele bestanddeel in casu ontbreekt: het bestaan van een persoonlijke en eigen wil in hoofde van de rechtspersoon. Daarom spreekt ze de rechtspersonen vrij van de inbreuk mensenhandel en van de andere inbreuken inzake prostitutie.

De tenlasteleggingen van financiële aard worden tegen bepaalde beklaagden aangenomen.

De rechtbank spreekt gevangenisstraffen van één tot drie jaar uit.

Aangezien beroep werd aangetekend, moet deze zaak opnieuw behandeld worden door het Hof van Beroep te Luik.