De rechtbank veroordeelde 10 beklaagden, waaronder enkele vennootschappen, voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting, huisjesmelkerij en talrijke inbreuken op de sociale wetgeving. De beklaagden stelden vooral Bulgaren te werk in een champignonkwekerij in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid. Er werd ook één minderjarige tewerkgesteld.

In 2008 voerde de sociale inspectie met bijstand van de politie een controlebezoek uit in de champignonkwekerij. Daarbij troffen ze vijftien personen aan, allen buitenlanders met een precair verblijfsrecht die champignons aan het plukken waren. De werknemers verklaarden als ‘proefarbeider’ te werken. Ze verdienden weinig en wisten vaak niet hoeveel ze zouden krijgen. De Bulgaarse werknemers waren ook meermaals betrapt op diefstal van etenswaren in winkels. Ze waren daartoe genoodzaakt omdat zij al een tijdje niet meer betaald werden. Ze woonden in huizen van de hoofdbeklaagde, waarvoor ze de huur via afhouding op hun loon betaalden. Ook verdere controles en huiszoekingen brachten gelijkaardige feiten aan het licht.

De rechtbank benadrukte dat het misdrijf mensenhandel twee constitutieve bestanddelen veronderstelt:

- een materieel element bestaande uit de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, de wisseling of de overdracht van controle over hem;

- een moreel element: de doelstelling werknemers aan het werk te zetten in omstandigheden strijdig met de menselijke waardigheid. De rechtbank herinnert eraan dat de notie dwang geen constitutief element, maar een verzwarende omstandigheid is.

De strijdigheid met de menselijke waardigheid haalt de rechtbank onder meer uit het feit dat de slachtoffers een loon ontvingen dat ver onder het barema van de sector lag, ze illegaal aan het werk gezet werden in erbarmelijke en levensgevaarlijke omstandigheden en het loon niet regelmatig werd uitbetaald. Ze werkten vele uren na elkaar zonder toeslag voor nacht- en weekendwerk. Dat de slachtoffers in hun thuisland genoegen zouden nemen met wat ze hier verdienden, mag niet de norm zijn om hier al dan niet van tewerkstelling in strijd met de menselijke waardigheid te spreken, aldus de rechtbank. De Bulgaarse werkkrachten werden als schijnzelfstandigen ingeschakeld. Dat liet de uitbuiters toe sociale en fiscale verplichtingen te ontduiken. De meeste slachtoffers hadden ofwel geen contract, ofwel een contract in een taal die ze niet begrepen.

Daarenboven benadrukte de rechter dat de huisjesmelkerij onlosmakelijk verbonden was met de tewerkstelling en met de economische uitbuiting. De huisvesting was onhygiënisch en bleek in gevaarlijke omstandigheden. De slachtoffers woonden in overbevolkte ruimtes, sliepen op matrassen op de grond, verwarmden zich aan elektrische vuurtjes en er was beperkt sanitair. De meeste slachtoffers betaalden enkele honderden euro’s per maand, dat van hun loon werd afgehouden.

De rechtbank oordeelde dat de rol van de verschillende bedrijven duidelijk naar voren kwam uit de verhoren van de verschillende werknemers. Uit de huiszoekingen, de eigendommen van de vennootschappen die in kaart werden gebracht, de verhoren van de lasthebbers en de gecoördineerde controleacties bleek dat de vennootschappen als werkgever dienen te worden beschouwd. De feiten die hen ten laste werden gelegd hebben een intrinsiek verband met de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel en ze versluisden de vermogensvoordelen via facturatie naar verschillende vennootschappen.

De rechtbank veroordeelde de hoofbeklaagde tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar effectief. Daarnaast moest hij een boete betalen en sprak de rechtbank een verbeurdverklaring uit van 100.000 euro effectief en 169.637 euro voorwaardelijk. Zijn echtgenote werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan zes maanden effectief. Ook alle andere beklaagden werden gestraft, inclusief de rechtspersonen, die ieder een geldboete hebben gekregen van 16.500 euro, waarvan 5.500 euro effectief. Myria, dat zich burgerlijke partij stelde in deze zaak, kreeg een schadevergoeding van 2.500 euro.


Deze beslissing werd globaal bevestigd in hoger beroep door het Hof van Beroep van Gent in een vonnis van 19 januari 2017.
.