In dit dossier stonden twee beklaagden van Syrische afkomst en hun vennootschap terecht voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting (werk in strijd met de menselijke waardigheid). Ze zochten zelf illegalen op en stelden ze te werk zonder enige rekening te houden met verplichtingen inzake arbeid en sociale zekerheid. Afgesloten deuren, geen aangepaste werkkledij, geen stofmaskers, onvoldoende sanitair, geen refter en te lage lonen maakten de arbeid in deze zaak voor tweedehandskledij onmenselijk. Een van de slachtoffers zou zelfs ter plekke gelogeerd hebben, de anderen werden door beklaagden opgehaald en teruggebracht.

Tegen deze beslissing werd er beroep aangetekend.