In deze zaak werden 16 beklaagden vervolgd voor hun betrokkenheid bij een omvangrijk prostitutienetwerk. Het betreft naast feiten van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden, ook feiten van bendevorming en inbreuken op de drugswetgeving die dateren van 2013-2015 ten aanzien van verschillende slachtoffers. 

De zaak kwam aan het licht door een noodoproep van een slachtoffer die verklaarde dat ze slachtoffer was van mensenhandelaars en gedwongen werd zich te prostitueren. Een volgend uitgebreid telefonieonderzoek legt een heel prostitutienetwerk bloot. Het strafdossier bestond uit verklaringen van slachtoffers en andere betrokkenen en andere onderzoekelementen.

De hoofdbeklaagde was de leider van het netwerk die betalende seksuele diensten met vervoer via internet aanbood, dat hij aanstuurde vanuit Spanje en later vanuit Roemenië. Hij beheerde verschillende websites waarop de diensten van de meisjes werden geadverteerd. Hij ronselde de meisjes, adverteerde hun diensten via zijn internetplatform, voorzag in chauffeurs die de meisjes bij de klanten bracht. Hij vroeg in ruil voor deze diensten ‘een commissie’ van 25% van hun verdiensten plus de adverteerderskosten. Hij zou op die manier minstens een 17-tal slachtoffers seksueel uitgebuit hebben en daarbij misbruik gemaakt hebben van hun kwetsbare toestand. De meisjes, vaak van Marokkaanse of Bulgaarse nationaliteit, hadden geen papieren, waren het Nederlands niet machtig en bevonden zich in een precaire financiële situatie of hadden andere problemen. Hij hield nieuwe meisjes voor dat de verdiensten veel hoger waren dan wat uiteindelijk bleek. Hij controleerde hun doen en laten door voortdurend met hen en hun chauffeurs in telefonisch contact te staan vanuit het buitenland. Hij alleen beheerde de website waarop hij advertenties plaatste voor de meisjes. Hij had controle over de meisjes, die vaak financiële problemen hadden, doordat alleen hij bepaalde wanneer en met welke klanten de meisjes konden werken. Vaak loog hij in de advertenties voor dat de meisjes bereid waren bepaalde seksuele handelingen te stellen terwijl hij goed wist dat ze dit niet wilden. De meisjes moesten dit dan op het moment zelf met de klant onderhandelen. Als meisjes om bepaalde redenen niet konden werken onthield hij hen bewust van toekomstige klanten zodat ze in financiële moeilijkheden kwamen en hun afhankelijkheid van hem nog groter werd. Deze activiteiten waren zijn enige inkomen dus had hij er baat bij steeds nieuwe meisjes te ronselen.

De activiteiten waren goed georganiseerd. Verschillende personen hielden zich bezig met de financiële aspecten, andere met de logistieke kant van de activiteiten. Geld werd naar het buitenland gesluisd waarbij gebruik werd gemaakt van fictieve figuren of stromannen. Er werd ook een codetaal gebruikt onder de medewerkers. Er kon dus volgens de rechtbank wel degelijk gesproken worden van een criminele organisatie. Er waren plannen om ook een prostitutienetwerk in Spanje en het Verenigd Koninkrijk op te starten.

Uit het onderzoek bleek dat de andere beklaagden mee werkten met de hoofdbeklaagde. Ze zorgden voor de opvang van nieuwe meisjes, werkten mee aan de online advertenties, bezorgende drugs aan de meisjes, werkten als chauffeurs, inden bedragen bij de meisjes en zorgden voor de transfers daarvan naar het buitenland. Verschillenden onder hen hadden ook een beslissingsbevoegdheid binnen de organisatie.

De rechtbank achtte de feiten van mensenhandel voor bewezen behalve voor wat betreft de omstandigheid dat er geweld gebruikt werd ten aanzien van de vrouwen. De hoofdbeklaagde was niet aan zijn proefstuk toe en was in het verleden al correctioneel veroordeeld. Hij werd veroordeeld tot 40 maanden gevangenisstraf en een geldboete van € 18.000. Andere beklaagden worden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen de 6 en 18 maanden en geldboetes, sommige met uitstel.

Bij verschillende andere beklaagden houdt de rechtbank rekening met hun beperkte rol, blanco strafregister, persoonlijke situatie, etc. en sprak ze de opschorting van de straf uit. Er werd een verbeurdverklaring uitgesproken van € 250.000. Een slachtoffer stelde zich burgerlijke partij en kreeg een schadevergoeding van € 2.500.

In graad van beroep werd het vonnis bijna geheel bevestigd door het hof van beroep van Antwerpen in een arrest van 24 november 2016 met uitzondering van enkele feiten en omstandigheden ten aanzien van bepaalde meisjes. Het feit dat niet alle meisjes die voor het ‘agentschap’ van de beklaagde werkten zich beschouwden als slachtoffer van mensenhandel is volgens het hof niet relevant voor de beoordeling van het misdrijf. 

De straffen van de beroep doende beklaagden werden uiteindelijk afgezwakt als ook het verbeurd verklaarde bedrag.