Nieuwe bevoegdheid van het parket voor staatloze kinderen geboren in België en Centrale Autoriteit inzake nationaliteit

Het Wetboek van de Belgische nationaliteit (hierna: “WBN”), dat sinds 2018 ongewijzigd was, werd eind 2022 discreet gewijzigd door een verzamelwet. De wijzigingen zijn evenwel niet verwaarloosbaar. Artikel 10 van het WBN bepaalt dat een kind dat in België geboren wordt en dat “geen andere nationaliteit bezit” op gelijk welk ogenblik voor de leeftijd van achttien jaar Belg is. Deze formulering bevestigt dat het niet nodig is dat een kind door een rechtbank als staatloos wordt erkend om Belg te zijn. De wet bepaalt nu dat de wettelijke vertegenwoordiger van het kind alle nuttige documenten waarover hij beschikt afgeeft aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de geboorteplaats van het kind (en niet van de woonplaats, in tegenstelling tot wat bij alle andere procedures het geval is) en dat die ambtenaar in geval van twijfel over het ontbreken van een nationaliteit bij een kind het advies van de procureur des Konings inwint. Dat advies moet “op korte termijn” worden verstrekt, zonder vermelding van een maximale tijdslimiet of van een beroep voor de rechtbank.
Bovendien bepaalt artikel 24bis van het WBN dat het College van procureurs-generaal bindende richtlijnen kan vaststellen voor leden van het parket over “de wijze waarop het parket (...) het onderzoek verricht met het oog op het verlenen van een advies”, en daarvoor indien nodig een beroep kan doen op de politiediensten onder zijn gezag.
Bovendien geeft artikel 24ter van het WBN een wettelijke omkadering aan de Dienst Nationaliteit van de FOD Justitie, die sinds lang niet-bindende adviezen formuleert in nationaliteitskwesties en die nu omgedoopt is tot de “Centrale Autoriteit inzake nationaliteit”. De wet bepaalt dat deze Autoriteit niet bevoegd is wanneer het parket kan of moet worden gevraagd om een advies uit te brengen, zoals sinds kort het geval is voor staatloze kinderen die geboren zijn in België. Daarnaast wordt er bepaald dat deze adviezen worden verleend “op vraag van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de houder van het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister”.

In de praktijk werd dat advies tot nu toe evenwel ook rechtstreeks gevraagd door de betrokkene, zijn advocaat of een ondersteunende dienst. De FOD Justitie geeft aan dat hij daarvoor geen rechtsgrondslag meer heeft en over individuele dossiers alleen nog adviezen zal uitbrengen op verzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand (gemeenten) of van Belgische consulaten in het buitenland.

Myria betreurt dat alleen de (lokale en consulaire) autoriteiten om advies kunnen vragen aan deskundigen van de overheidsdienst en dat zoiets ontzegd wordt aan de voornaamste betrokkenen en de actoren die hen begeleiden. Deze beperking leidt ook tot meer gerechtelijke procedures die vroeger konden worden voorkomen. Niet zelden immers verstrekte een gemeentebestuur of een consulaire post uiteindelijk een Belgisch identiteitsdocument dat aanvankelijk werd geweigerd na een advies van de FOD Justitie dat door de betrokkene was gevraagd, ook wanneer de autoriteit had geweigerd om dat niet-bindende advies zelf te vragen. Wanneer de lokale of consulaire autoriteit weigert om een dergelijk advies te vragen, rest de betrokkene voortaan geen andere optie dan een gerechtelijke procedure, met alle kosten die zoiets met zich meebrengt voor de eisers en voor de gemeenschap.