Ouders die ouderschapsverlof opnemen mogen daardoor niet worden benadeeld bij hun toegang tot de nationaliteit

Het Grondwettelijk Hof stelt dat ouders die ouderschapsverlof opnemen niet mogen worden benadeeld bij de toegang tot de Belgische nationaliteit, om hun recht op een gezinsleven te garanderen.

Om de nationaliteit via een verklaring te verwerven, is het aantonen van “ononderbroken tewerkstelling” in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag een belangrijk punt. Door dat aan te tonen, voldoet men immers tegelijkertijd aan de voorwaarden inzake economische participatie, taalkennis en maatschappelijke integratie. Als het opnemen van een paar maanden ouderschapsverlof evenwel wordt beschouwd als een onderbreking van deze periode en het bewijs van maatschappelijke integratie in de weg staat, zou dat vooral nefast zijn voor vreemdelingen die voor de rest voldoen aan de voorwaarden inzake taalkennis en economische participatie. Een dergelijke interpretatie plaatst de betrokkenen immers voor een onmogelijke keuze: ofwel afstand doen van hun recht op ouderschapsverlof, ten koste van hun recht op een gezinsleven en het recht van het kind om te genieten van maatregelen ter bevordering van zijn ontwikkeling, ofwel hun recht op ouderschapsverlof uitoefenen in het belang van het gezin, en zodoende de toegang tot het staatsburgerschap aanzienlijk vertragen, niet alleen voor henzelf maar ook voor hun kinderen. Voor het Hof vormt het vertragen van de toegang tot de nationaliteit voor ouders, puur en alleen omdat zij ouderschapsverlof opnemen, een schending van hun recht op een gezinsleven dat wordt gegarandeerd door artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM, en ook van het recht van het kind om te genieten van de maatregelen ter bevordering van zijn ontwikkeling, gegarandeerd door artikel 22bis van de Grondwet.

Het Hof wijst ook op de onevenredige gevolgen van een restrictieve interpretatie voor vrouwen en heel jonge kinderen, omdat ouderschapsverlof, vooral voltijds, meestal door vrouwen wordt opgenomen en dat doorgaans kort na de geboorte. De cijfers bewijzen dat: in 2021 waren 65,63% van de ouders die ouderschapsverlof opnamen vrouwen, tegenover amper 34,37% mannen.

Voorts merkt het Hof op dat maatschappelijke integratie ook kan worden aangetoond door 400 uur beroepsopleiding, dat wil zeggen 52,5 dagen28, en dat, wat betreft het ononderbroken verblijf gedurende de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag, de wet zelf bepaalt dat periodes van verblijf in het buitenland van maximaal zes opeenvolgende maanden over een totale periode van een jaar deze vereiste niet in vraag stellen, en dus evenmin de integratie in de Belgische samenleving.29 Gelet op deze elementen stelt het Hof dat het niet redelijk is om het opnemen van enkele maanden ouderschapsverlof te beschouwen als strijdig met de maatschappelijke integratie van de betrokkene.

Dat is nochtans wat het parket van Halle-Vilvoorde deed in de zaak van mevrouw D., die aanleiding gaf tot het arrest van het Hof. Naar aanleiding van een verklaring die in maart 2020 ingediend werd, gaf het parket een negatief advies omdat de moeder drie maanden ouderschapsverlof had opgenomen. In december 2020 oordeelde de rechtbank van eerste aanleg dat het negatieve advies van het parket ongegrond was en dat mevrouw D. Belg mocht worden. Dat ging niet door omdat het parket tegen dat vonnis in beroep ging. In september 2021 legde het hof van beroep de vraag voor aan het Grondwettelijk Hof, dat in juni 2022 zijn arrest heeft gewezen. De door het Hof onredelijk geachte stellingname van het parket zorgde bij mevrouw D. voor een vertraging van meer dan twee jaar bij het verkrijgen van de Belgische nationaliteit.

Zoals het Hof eerder deed met betrekking tot een verlies van nationaliteit (in een zaak die in de inleiding van dit hoofdstuk aan bod kwam), wordt door deze zaak ook het belang onderstreept van de rechten van het kind met betrekking tot de toegang tot de nationaliteit, een element waarmee het parket helemaal geen rekening lijkt te hebben gehouden bij zijn weigering. De recente wijziging van artikel 10 van het WBN betreffende staatloze kinderen voorziet in een adviesprocedure voor het parket, die er in de praktijk toe kan leiden dat de toekenning van de nationaliteit aan de betrokken kinderen wordt vertraagd of verhinderd. Volgens Myria is het derhalve noodzakelijk om in het WBN een bepaling op te nemen dat bij alle procedures voor toekenning en verkrijging van de nationaliteit het belang van het kind wordt vooropgesteld.