Het onthaaltraject van de COCOF staat nu open voor alle vreemdelingen

In 2022 werd de toegang tot het onthaaltraject dat door de instellingen van de Franse Gemeenschap in Brussel (COCOF) wordt georganiseerd uitgebreid tot alle vreemdelingen met een verblijfstitel van meer dan drie maanden. Voordien was dat traject voorbehouden aan “nieuwkomers” die minder dan drie jaar wettelijk in België verbleven, waardoor bepaalde categorieën vreemdelingen hun maatschappelijke integratie niet konden bewijzen en zo van het staatsburgerschap werden uitgesloten. Sinds 2018 kan de maatschappelijke integratie alleen worden bewezen door het “traject” en niet langer door het volgen van een eenvoudige “inburgeringscursus”. Myria juicht de opheffing van deze beperking toe, die overigens niet bestond in Vlaanderen en Wallonië, noch bij het Brusselse traject georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).
 

De wet moet voorzien in een haalbare beroepstermijn in geval van vervallenverklaring van de nationaliteit bij verstek door het hof van beroep

Volgens het Grondwettelijk Hof schendt een termijn van acht dagen om verzet aan te tekenen, die begint te lopen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en in twee bladen uitgegeven in de provincie van de vervallenverklaring van de nationaliteit door het hof van beroep, het recht op toegang tot een rechter zoals verankerd in artikel 13 van de Grondwet. Zoals het Hof opmerkt: “Van een individu kan niet redelijkerwijs worden verwacht dat hij dagelijks het Belgisch Staatsblad leest om te vernemen of hij van zijn Belgische nationaliteit vervallen werd verklaard”.6 Tegelijk acht het Hof het op zich niet discriminerend om in een andere beroepstermijn te voorzien indien de vervallenverklaring tegelijk met een strafrechtelijke veroordeling (15 dagen) wordt uitgesproken door de strafrechter, of in een burgerlijke procedure (8 dagen) door het hof van beroep.7 Het Wetboek moet daarom worden gewijzigd om te voorzien in een beroepstermijn die het mogelijk maakt om verzet aan te tekenen onder goede omstandigheden. Volgens Myria mag de termijn niet beginnen te lopen voordat de betrokkene daadwerkelijk kennis heeft genomen van de beslissing.

De wet moet voorzien in een beroepsmogelijkheid voor een minderjarig kind dat de Belgische nationaliteit verliest na het wegvallen van zijn afstammingsband met de Belgische ouder

Volgens het Grondwettelijk Hof is het op zich niet discriminerend om te bepalen dat een kind jonger dan 18 jaar van rechtswege zijn Belgische nationaliteit verliest als de afstamming met de Belgische ouder wegens frauduleuze erkenning wegvalt, terwijl hij deze nationaliteit wel zou behouden als hij meerderjarig was.8 In dat geval moet het kind evenwel naar behoren in kennis worden gesteld van het verlies van de nationaliteit en moet het zich tot de rechter kunnen wenden om dat te betwisten, zoals het Hof van Justitie van de EU in een soortgelijke zaak heeft geoordeeld.9 Het Grondwettelijk Hof stelt dat “het kind niet verantwoordelijk is voor het feit dat zijn ouders bij de geboorte op frauduleuze wijze, om redenen van verblijf, de toekenning van de Belgische nationaliteit hebben bewerkstelligd”.10 De rechter moet onderzoeken of het verlies van de nationaliteit geen buitensporige gevolgen heeft voor het privé- en gezinsleven en de persoonlijke ontwikkeling van het kind, rekening houdend met het risico van staatloosheid en de mogelijkheden tot wettig verblijf nu hij een vreemdeling is. Bij dat onderzoek moet het belang van het kind voor de rechter de eerste overweging zijn, zoals vereist door artikel 22bis, lid 4 van de Grondwet. Het ontbreken van de mogelijkheid tot beroep waarin het WBN voorziet is in strijd met de Grondwet. De wetgever is daarom verplicht om in een dergelijk beroep te voorzien in artikel 8 §4 van het WBN.
Myria vindt dat niet alleen kinderen, maar iedereen die zijn nationaliteit verliest toegang moet hebben tot een effectief rechtsmiddel om de impact van een dergelijk verlies op zijn grondrechten te beteugelen.