Drie beklaagden, twee Irakezen en een Iraniër, werden vervolgd voor mensensmokkel. De eerste twee tegenover twee Iraanse onderdanen, de derde tegenover één van die twee Iraanse onderdanen. Een van de beklaagden bevond zich in staat van wettelijke herhaling. De eerste twee beklaagden zouden hun klanten in het Maximiliaanpark hebben geronseld en voor de som van 3.000 euro zouden ze hen in een vrachtwagen richting Duitsland hebben verstopt. De derde zou één van die onderdanen irregulier vanuit Italië via Frankrijk naar België hebben gebracht, voor een bedrag van 32.000 euro. Een van de beklaagden werd ook vervolgd voor poging tot afpersing van een van de Iraniërs en voor verboden wapendracht. De eerste twee beklaagden werden ook vervolgd voor illegaal verblijf.

De zaak werd opgestart toen de twee slachtoffers bij de lokale politie een klacht tegen hun smokkelaars indienden. Ze legden gelijklopende verklaringen af: ze kwamen onafhankelijk van elkaar in België aan en ontmoetten elkaar in het Maximiliaanpark. Ze verbleven enkele nachten samen in het opvangcentrum voor transitmigranten in Haren. Enkele dagen later werden ze in het Maximiliaanpark aangesproken door de eerste twee beklaagden. Die stelden voor om hen naar het Verenigd Koninkrijk te smokkelen voor 3.000 euro per persoon. Daarop zijn ze samen met het openbaar vervoer naar de parking van Groot-Bijgaarden gegaan, waar de beklaagden hen in een vrachtwagen op de parking hebben gestopt. 24 uur later beseften zij dat ze in Duitsland waren en dat ze dus de verkeerde richting waren uitgegaan. Ze slaagden erin de aandacht van de chauffeur te trekken en terug te keren naar Brussel. Er werd een nieuwe afspraak gemaakt met de eerste twee beklaagden. Een van de Iraniërs vroeg om terugbetaling en ze gingen met de twee beklaagden mee naar hun woonplaats, waar ze met een mes zouden zijn bedreigd. Naar aanleiding van deze feiten besloten ze een klacht in te dienen. Tijdens zijn verhoor gaf een van de twee beklaagden toe dat hij de twee slachtoffers opzettelijk in een vrachtwagen had gestopt die de verkeerde kant op ging, omdat hij niet naar de juiste plaats durfde te gaan, die in handen van de Soedanezen zou zijn.

Een van de slachtoffers verklaarde dat hij verschillende pogingen had ondernomen om het Verenigd Koninkrijk te bereiken en dat hij een smokkelaar had ingeschakeld die in Italië woonde en die als derde verdachte zou worden geïdentificeerd.

De rechtbank veroordeelde de drie beklaagden voor de tenlastelegging mensensmokkel en wees erop dat het wel degelijk om een transit ging, ook al waren de slachtoffers in Duitsland en niet in het Verenigd Koninkrijk aangekomen. Hij weerhield eveneens de tenlastelegging inzake onwettig verblijf. Door gebrek aan bewijzen werd de beklaagde evenwel vrijgesproken van de tenlasteleggingen afpersing en verboden wapendracht.

De beklaagden werden voor de feiten van mensensmokkel veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk twaalf, twintig en dertig maanden. De rechtbank beval de onmiddellijke aanhouding van de derde beklaagde.

De veroordeling is definitief wat betreft twee, op tegenspraak veroordeelde, beklaagden.