Deze zaak heeft betrekking op mensenhandel op een manege/paardenfokkerij. De beklaagden, beiden van Belgische nationaliteit, werden vervolgd voor mensenhandel en inbreuken op de naleving van sociale wetgeving. Het slachtoffer stelde zich burgerlijke partij.

Het slachtoffer diende zelf een klacht in lastens de eerste beklaagde voor uitbuiting en misbruik te hebben gemaakt van zijn precaire situatie en hem te hebben laten werken in mensonwaardige arbeids- en levensomstandigheden en ook nog verschuldigd loon te hebben achtergehouden. Het slachtoffer verbleef onwettig in België en kon via een kennis starten met werken bij de eerste beklaagde. Hij diende in te staan voor de verzorging en onderhoud van de dieren en diende ook allerlei klusjes uit te voeren zoals het poetsen van de stallen. Verder moest hij ook de paarden berijden en verbleef hij op het terrein in een stacaravan zonder afdoende sanitair en verwarming en diende hij permanent ter beschikking te blijven.

Uit het onderzoek bleek dat het slachtoffer in onaanvaardbare en mensonwaardige arbeids- en levensomstandigheden werd tewerkgesteld. Zo werkte het slachtoffer meer dan 40 uur per week, zonder enige compensatie hiervoor te krijgen. Hij kreeg 500 euro per maand en moest permanent beschikbaar zijn. Verder had hij geen recht op vakantie en vakantiegeld en was er geen arbeidsovereenkomstenverzekering. De caravan waarin het slachtoffer woonde voldeed niet aan de elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Het slachtoffer diende zelf te douchen bij de buurvrouw en mocht later tegen betaling douchen bij de beklaagden.

Het slachtoffer werkte duidelijk in ondergeschikt verband met gezag van de eerste beklaagde en ook de tweede beklaagde werkte actief mee aan de uitbuiting waardoor ook aan haar een economisch voordeel toekwam.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van ernstige arbeidsexploitatie en uitbuiting van het slachtoffer. De twee beklaagden werden bijgevolg veroordeeld voor mensenhandel. De eerste beklaagde werd eveneens voor de sociaalrechtelijke inbreuken veroordeeld. Zo werd hij veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 1.500 euro. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een hoofdgevangenisstraf van zes maanden en een geldboete van 1.000 euro, dit beiden met uitstel. Verder werd aan de eerste beklaagde ook een exploitatieverbod en een bedrijfssluiting opgelegd voor een periode van drie jaar.

Het slachtoffer stelde zich burgerlijke partij. De eerste beklaagde werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, wat 48.540,16 euro betrof, een provisionele vergoeding van 1 euro voor de medische kosten en een morele schadevergoeding van 750 euro. Ook de tweede beklaagde werd veroordeeld aan het slachtoffer 250 euro morele schadevergoeding te betalen.

Deze beslissing is definitief.