In dit dossier werden twee uitbaters van maneges (een man, afgevaardigd bestuurder, en een vrouw, ook bestuurder) en hun bedrijf, eigenaar van de manege, vervolgd wegens mensenhandel, mensensmokkel en tal van tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht (waarvan sommige ook Belgische werknemers betreffen). Ze werden beschuldigd van illegale tewerkstelling van twee Marokkaanse werknemers en uitbuiting van die personen. Ze moesten de paarden verzorgen en de maneges onderhouden.

In een vonnis van 21 november 2016 had de correctionele rechtbank van Luik hen veroordeeld voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht. De beklaagden waren echter wel vrijgesproken voor de tenlasteleggingen mensenhandel en mensensmokkel.

Het hof van beroep van Luik bevestigt de veroordelingen voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht en ook de vrijspraken voor de tenlasteleggingen inzake mensenhandel en mensensmokkel. Met betrekking tot mensenhandel meende het hof dat, hoewel vaststond dat de werknemers waren aangeworven en gehuisvest om ze te laten werken, dit niet was gebeurd onder omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid. Zo wees het hof erop dat de beloofde lonen niet lager waren dan het wettelijk bestaansminimum, dat het ter beschikking gestelde appartement proper en verwarmd was, dat de werktijden niet abnormaal waren, met name rekening houdend met de rustdagen en de aard van de prestaties van een conciërge, dat de kleding was aangepast aan het werk en dat er geen schending van de wetgeving inzake welzijn op het werk was vastgesteld. De werknemers hadden ook de vrijheid om te gaan en staan waar ze wilden en om met familie of derden te communiceren.

Wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft, meende het hof, net als de rechtbank, dat het niet vast stond dat de beklaagden hadden gehandeld met het oog op het verkrijgen van een economisch voordeel door de socialezekerheidsbijdragen niet te betalen of door de verrichte prestaties slecht te belonen. Het bevestigde de boetes (met uitstel) die in eerste aanleg waren uitgesproken, en ook de burgerrechtelijke veroordelingen.

Tegenover de vennootschap werd wel nog een verbeurdverklaring per equivalent van een bedrag van 15.394,07 euro uitgesproken. De rechtbank kende dit bedrag toe aan de burgerlijke partijen als vergoeding voor de schade die ze hadden geleden. De som kwam overeen met het onbetaalde loon, zijnde 6.050,98 euro aan één van de burgerlijke partijen en 9.343,09 euro aan de andere burgerlijke partij. Tijdens het onderzoek werd bovendien bewarend beslag onder derden gelegd, waarvan de fondsen op de rekening van het Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (COIV) werden gestort.