Twee uitbaters van maneges (een man, gedelegeerd bestuurder, en een vrouw, beheerster) en hun onderneming, die een manege bezit, werden vervolgd voor mensenhandel, mensensmokkel en diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek (waarvan sommige ook betrekking hadden op Belgische arbeiders). Er werd hen ten laste gelegd dat ze twee Marokkaanse arbeiders clandestien hadden tewerkgesteld en uitgebuit. De arbeiders hielden zich bezig met de paarden en het algemene onderhoud van de manege.

Het dossier ging aan het rollen naar aanleiding van informatie van de politie volgens dewelke twee personen in onwettig verblijf als stalknechten tewerkgesteld zouden zijn door de beklaagde, uitbaatster van twee stoeterijen. Ze zouden in precaire omstandigheden gehuisvest zijn en € 500 per maand verdienen. Een van de twee arbeiders, die geen documenten had, werd gecontroleerd op de parking van een supermarkt. Tijdens zijn verhoor verklaarde hij dat hij sinds vijf jaar illegaal in België verbleef. Hij verklaarde ook dat hij toevlucht had gevonden in een manege waar hij kost en inwoon kreeg van de uitbaters, de twee beklaagden, in ruil voor klusjes. De politie bracht een bezoek aan zijn woonplaats, waarvan de kamer op een klein appartement leek. Vervolgens vonden in de twee maneges gelijktijdige bezoeken plaats. De arbeider werd opnieuw verhoord en kwam terug op een aantal punten van zijn oorspronkelijke verklaring. Zo verklaarde hij dat hij had geantwoord op een werkaanbieding op het internet voor een job als stalknecht. Het emailadres van de contactpersoon was dat van de vrouwelijke beklaagde. Hij ontmoette ook de tweede beklaagde en er werd afgesproken dat hij op proef zou beginnen, met positieve resultaten. Er was overeengekomen dat hij € 200 per week zou ontvangen. Doordat hij alsmaar meer moest werken (schoonmaak van de boxen, voederen van de paarden, op de weide zetten, onderhoud van de pistes, herstellingen, schilderwerken, schoonmaak van de cafetaria bij wedstrijden enz.), stelde hij voor om ook zijn broer in dienst te nemen, voor hetzelfde loon. De beklaagden weigerden echter en stelden hem € 100 voor. De rechtbank oordeelde op basis van diverse elementen dat er geen twijfel bestond over de tewerkstelling van de twee arbeiders.

De rechtbank achtte de diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek tegenover deze arbeiders en tegenover de Belgische arbeiders, die er in het zwart werkten, als bewezen. Ze oordeelde ook dat zowel de twee natuurlijke personen als de onderneming strafrechtelijk aansprakelijk waren.

Daartegenover oordeelde de rechtbank dat het gevoerde onderzoek de bestanddelen van mensenhandel niet voldoende had aangetoond en sprak de beklaagden op basis van het voordeel van de twijfel vrij van deze tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat het overeengekomen loon (ook al werd het niet volledig betaald of beantwoordde het niet aan de toepasbare barema’s), samen met het feit dat de arbeiders niet waren ingeschreven bij de sociale zekerheid, dat ze waren tewerkgesteld zonder dat ze een verblijfsvergunning of arbeidsvergunning hadden, bewezen dat de beklaagden de regels inzake de sociale wetgeving wilden omzeilen. Dit kunnen aanwijzingen van mensenhandel zijn maar op zich volstaan ze niet om de tenlastelegging mensenhandel te bewijzen. De rechtbank oordeelde ook dat het aantal gepresteerde werkuren te relativeren was en dat de woning in een van de stoeterijen voldoende was uitgerust.
 

De rechtbank sprak de beklaagden op basis van het voordeel van de twijfel ook vrij van de tenlastelegging mensenhandel, omdat ze meende dat niet voldoende was aangetoond dat er een smokkel was opgezet met het oog op het verkrijgen van een vermogensvoordeel bedoeld om zich te verrijken ten koste van het slachtoffer of zijn familie.

De beklaagden werden tot voorwaardelijke geldboetes veroordeeld. De morele schadevergoeding die de twee Marokkaanse arbeiders, die zich burgerlijke partij hadden gesteld, vroegen op basis van de tenlasteleggingen mensenhandel en mensensmokkel, werd afgewezen, aangezien de beklaagden voor deze twee tenlasteleggingen werden vrijgesproken. De rechtbank wees hen evenwel een definitieve materiële schadevergoeding van respectievelijk € 6.050, 98 en € 9.343,09 toe.

In een arrest van 14 maart 2019 bevestigde het hof van beroep van Luik de veroordelingen voor de tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht en ook de vrijspraken voor de tenlasteleggingen inzake mensenhandel en mensensmokkel.