De Franstalige correctionele rechtbank van Brussel had in een vonnis van 24 november 2016 een Franse beklaagde die in zijn onderneming voor de renovatie van gebouwen Tunesische werknemers uitbuitte veroordeeld voor mensenhandel en voor verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht. Deze werknemers hadden tegen abnormaal lage lonen (800  euro voor vier maanden werk) op verschillende werven gewerkt, waarbij ze gehuisvest waren in mensonwaardige omstandigheden.

In beroep betwistte de beklaagde alle tenlasteleggingen tegen hem.

In zijn arrest achtte het hof van beroep van Brussel de ontkenningen van de beklaagde weinig geloofwaardig. Net als de eerste rechter bevestigde het hof dat de verklaringen van de werknemers inzake de beschrijving van de beklaagde overeenstemden, dat de beklaagde hen gerekruteerd had en — voor drie van hen — dat ze in mensonwaardige omstandigheden waren gehuisvest in een gebouw dat zijn eigendom was.

Het hof bevestigde de in eerste aanleg uitgesproken straffen en was dan ook van mening dat op grond van de eensluidende en gedetailleerde verklaringen van de werknemers, die werden bevestigd door verschillende materiële elementen uit het dossier, met zekerheid kon worden geconcludeerd dat de beklaagde misbruik had gemaakt van de precaire verblijfssituatie van drie van deze werknemers om hen in omstandigheden aan het werk te zetten die in strijd waren met de menselijke waardigheid.

Het hof bevestigde de in eerste aanleg uitgesproken straffen maar liet de gevangenisstraf gepaard gaan met een gedeeltelijk en geen volledig uitstel en bevestigde in grote lijnen ook de burgerrechtelijke veroordelingen.