Zes beklaagden werden vervolgd. Een van de hoofdverdachten was de Belgische boekhouder van de massagesalons die in Spanje verbleef. Hij was ook als zaakvoerder of vennoot betrokken in verschillende zaken. Uit het strafdossier bleek dat hij met zijn boekhoudkantoor ook veel contacten onderhield met andere Thaise bordelen waar hij de boekhouding deed en de sociale verplichtingen opvolgde. Zo werd hij gelinkt met een dertigtal massagesalons. Achter elk massagesalon zat een ‘propere’, officieel geregistreerde firma. De andere hoofdverdachte was uitbater, op papier of in feite, van verschillende salons in Vlaanderen.

De massagesalons werden meestal uitgebaat door Thaise vrouwen. Met sommigen van hen hadden de beklaagden een liefdesrelatie. In werkelijkheid werden de salons gerund door Belgische mannen die zich achter de schermen hielden en de ontvangsten inden. De vrouwen kregen een luttele 300 of 500 euro of in het beste geval 800 euro per maand. De meisjes werden uit Thailand gelokt onder het voorwendsel van een huwelijk of werk. Ze werden naar België gehaald met een toeristenvisum. Dan volgde een huwelijk of schijnhuwelijk waardoor de meisjes papieren kregen en konden werken. Andere meisjes hadden geen wettig verblijf. De meeste meisjes wisten niet dat hen werk in de prostitutie te wachten stond. Uit het dossier bleek ook dat geld betaald werd voor meisjes die uit Thailand naar België gehaald werden: 9.000 euro per aangeleverd meisje.

Eenmaal in België werden hun papieren afgenomen en moesten ze zes of zeven dagen op zeven werken, met vaak lange werkdagen. Ze bevonden zich in een kwetsbare positie omwille van hun precaire verblijfssituatie, omdat ze zwanger waren, geen financiële middelen hadden, de taal niet machtig waren en de sociale wetgeving niet kenden. Vaak woonden ze in de massagesalons en kwamen ze nauwelijks buiten.

De beklaagden werden in eerste aanleg, door de Nederlandstalige correctionele rechtbank van Brussel op 27 januari 2016, veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen achttien maanden en drie jaar, gedeeltelijk met uitstel. Verschillende grote geldsommen en wagens werden verbeurdverklaard. Een van de slachtoffers en Myria stelden zich burgerlijke partij en kregen respectievelijk 8.000 euro en 500 euro schadevergoeding. Verschillende beklaagden gingen in beroep.  Het hof van beroep oordeelde dat de feiten, waarvan de meeste recente dateren van 2009, verjaard waren en sprak de beklaagden vrij.