Het hof van beroep sprak zich uit over een dossier rond mensensmokkel van Surinaamse onderdanen, dat op 28 juni 2022 door de correctionele rechtbank van Antwerpen werd behandeld.

In eerste aanleg werden negen beklaagden met de Surinaamse of de Nederlandse nationaliteit vervolgd. Een van hen was een vennootschap, een reisbureau. De beklaagden werden vervolgd voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting ten aanzien van één persoon. Daarnaast werden zij onder meer vervolgd voor het deel uitmaken of leiding hebben van een criminele organisatie, verkrachting, oplichting en bedreigingen.

Het dossier ging over een reisbureau met filialen in België, Nederland en Suriname dat als draaischijf fungeerde om minder- en meerderjarigen van voornamelijk Surinaamse origine te smokkelen.

Het dossier werd opgestart door de federale gerechtelijke politie (FGP) Antwerpen naar aanleiding van een aantal meldingen van de Dienst Vreemdelingenzaken en vaststellingen van de lokale politie.

De organisatie probeerde telkens een inschrijving in België te bekomen voor de gesmokkelde personen. Die konden naargelang van hun situatie of voorkeur een bepaalde formule uitkiezen (bijvoorbeeld een asielaanvraag, gezinshereniging of arbeidsmigratie). Ze zouden daarvoor tussen 10.000 euro en 20.000 euro hebben betaald. De organisatie bood ook een “all-in”-formule met bijstand tijdens de hele reis- en verblijfsprocedure.

De leden van de criminele organisatie hadden allemaal verschillende taken en een verschillende rol, gaande van rechtstreekse contacten en besprekingen met de slachtoffers, over het in ontvangst nemen van de gelden en het storten op de rekening van het reisbureau, het zoeken, bezichtigen en huren van geschikte panden, het samenstellen van de dossiers, inclusief communicatie en foto’s, de voorbereiding op de interviews bij DVZ en het vervoer naar Brussel, het opstellen en ondertekenen van valse arbeidsovereenkomsten ter staving van de solvabiliteit tot het ter beschikking stellen van voertuigen.

De rechtbank meende dat het was aangetoond dat alle beklaagden wetens en willens deelnamen en/of bijdroegen aan smokkelactiviteiten en dat het geen sporadische contacten of een toevallige samenwerking betrof. Hun handelingen bij de begeleiding van de slachtoffers gebeurden niet uit menslievendheid, aangezien er grof geld moest worden betaald. Tot slot wees de rechtbank erop dat – zelfs indien bepaalde beklaagden zelf geen vermogensvoordeel realiseerden – de leiders alleszins geld verdienden door de deelname van de medebeklaagden aan de smokkelactiviteiten.

De beklaagden werden schuldig bevonden aan mensensmokkel. De hoofdbeklaagde werd eveneens veroordeeld voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting ten aanzien van een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de tewerkstellingsvoorwaarden wezen op economische uitbuiting, zoals het gegeven dat zij in het zwart werkte, illegaal in het land verbleef, geen enkele sociale bescherming genoot noch een regulier loon ontving in verhouding tot de geleverde prestaties, maar alleen een minimale en variabele vergoeding kreeg. De toestemming van de betrokkene bij de uitbuiting was daarbij irrelevant. Ook de verkrachting werd door de rechtbank bewezen geacht. Een andere beklaagde werd daarnaast veroordeeld voor verkrachting van een ander slachtoffer dat ook een slachtoffer van mensensmokkel was.

De drie hoofdbeklaagden kregen gevangenisstraffen tussen vier jaar en acht jaar en geldboetes van 448.000 euro, voor een deel met uitstel. De overige beklaagden kregen gevangenisstraffen tussen twee jaar en vier jaar en geldboetes tussen 440.000 euro en 448.000 euro, voor een deel met uitstel. De vennootschap kreeg een geldboete van 1.920.000 euro. De rechtbank sprak de ontbinding van de vennootschap uit aangezien zij opzettelijk was opgericht om strafbare werkzaamheden te verrichten. De vennootschap was intussen failliet. Er werd een verbeurdverklaring van een vermogensvoordeel ten belope van 115.000 euro uitgesproken.

Het Openbaar Ministerie en vijf beklaagden tekenden beroep aan tegen deze beslissing.

Het hof van beroep bevestigde het vonnis van de correctionele rechtbank gedeeltelijk. Voor bepaalde ten laste gelegde feiten van mensensmokkel waarover te weinig gegevens bekend waren, sprak het hof de vrijspraak uit. Daarnaast beperkte het hof van beroep de incriminatieperiodes van meerdere andere vervolgde feiten, waaronder mensensmokkel. Op basis van deze beoordeling verminderde het hof de gevangenisstraffen van een aantal beklaagden met een jaar en verminderde het de opgelegde boetes van alle beklaagden die beroep hadden aangetekend, met gedeeltelijk uitstel voor sommigen van hen.