De rechtbank sprak zich uit over een dossier inzake mensensmokkel van Surinaamse onderdanen. In het dossier werden negen beklaagden vervolgd, die allemaal de Surinaamse of de Nederlandse nationaliteit hadden. Een van de beklaagden was een vennootschap, een reisbureau. De drie hoofdbeklaagden waren broers. Ze werden vervolgd voor mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en mensenhandel met het oog op economische uitbuiting ten aanzien van één persoon. Daarnaast werden ze onder meer vervolgd voor het deel uitmaken of leiding hebben van een criminele organisatie, verkrachting, oplichting en bedreigingen.

Het dossier ging over een reisbureau met filialen in België, Nederland en Suriname dat als draaischijf werd gebruikt om personen te smokkelen, zowel minderjarigen als meerderjarigen, die overwegend van Surinaamse origine waren.

Het dossier werd opgestart door de FGP Antwerpen naar aanleiding van een aantal meldingen van de Dienst Vreemdelingenzaken en vaststellingen van de lokale politiediensten.

De organisatie probeerde telkens een inschrijving in België te bekomen voor de gesmokkelde personen. Naargelang van de situatie en/of de voorkeur van het slachtoffer kon er worden gekozen voor verschillende formules, tegen betaling. De gesmokkelde personen zouden daarvoor tussen de 10.000 euro en 20.000 euro hebben betaald.

  • Een formule met een asielaanvraag – vaak gebruikt als manier om tijdens de “voorlopig legale toestand” andere stappen te ondernemen.
  • Een formule van gezinshereniging met een reëel familielid – het in Nederland wonende familielid werd in België ingeschreven en ter staving van de solvabiliteit regelde de criminele organisatie een vals arbeidscontract voor dat Nederlandse familielid. De criminele organisatie voorzag in inschrijvings- en verblijfsadressen en valse stukken om bijvoorbeeld een relatie aan te tonen. De verblijfsadressen werden gebruikt tot er problemen waren met de verhuurder of de wijkagent.
  • Een formule van gezinshereniging met een partner of via wettelijke samenwoning of feitelijk partnerschap, waarbij door de organisatie een fictieve partner werd gezocht: in dat geval kwam er een voor het slachtoffer onbekende persoon op de proppen en voorzag de organisatie in valse stukken om de relatie te bewijzen.
  • Een formule rond arbeid: de organisatie stelde valse arbeidsovereenkomsten met het reisbureau op.

De organisatie bood ook een “all-in”-formule waarbij de slachtoffers werden bijgestaan voor het verkrijgen van een reisvisum, vliegtuigticket, gemeubeld verblijfsadres, inschrijvingsadres, praktische en administratieve begeleiding in het hele proces en juridische begeleiding door advocaten.

De leden van de criminele organisatie hadden allemaal verschillende taken en een verschillende rol, gaande van rechtstreekse contacten en besprekingen met de slachtoffers, over het in ontvangst nemen van de gelden en het storten op de rekening van het reisbureau, het zoeken, bezichtigen en huren van geschikte panden, het samenstellen van de dossiers, inclusief communicatie en foto’s, de voorbereiding op de interviews bij DVZ en het vervoer naar Brussel, het opstellen en ondertekenen van valse arbeidsovereenkomsten ter staving van de solvabiliteit tot het ter beschikking stellen van voertuigen.

De rechtbank meende dat het was aangetoond dat alle beklaagden wetens en willens deelnamen en/ of bijdroegen aan smokkelactiviteiten en het geen sporadische contacten of een toevallige samenwerking betrof. Hun handelingen bij de begeleiding van de slachtoffers gebeurden niet uit menslievendheid, aangezien er grof geld moest worden betaald. Tot slot wees de rechtbank erop dat – zelfs indien bepaalde beklaagden zelf geen vermogensvoordeel realiseerden – de leiders alleszins geld verdienden door de deelname van de medebeklaagden aan de smokkelactiviteiten.

De beklaagden werden schuldig bevonden aan mensensmokkel. De hoofdbeklaagde werd eveneens veroordeeld voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting ten aanzien van een slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de tewerkstellingsvoorwaarden wezen op economische uitbuiting, zoals de omstandigheden dat zij in het zwart werkte, illegaal in het land verbleef, geen enkele sociale bescherming genoot noch een regulier loon ontving in verhouding tot de geleverde prestaties, maar alleen een minimale en variabele vergoeding kreeg. De toestemming van de betrokkene bij de uitbuiting was daarbij niet relevant. Ook de verkrachting van het slachtoffer werd door de rechtbank bewezen geacht.

Een andere beklaagde werd eveneens veroordeeld voor verkrachting van een ander slachtoffer dat ook een slachtoffer van de mensensmokkel was.

De drie hoofdbeklaagden kregen gevangenisstraffen tussen vier jaar en acht jaar en geldboetes van 448.000 euro, voor een deel met uitstel. De andere beklaagden kregen gevangenisstraffen tussen twee jaar en vier jaar en geldboetes tussen 440.000 euro en 448.000 euro, voor een deel met uitstel. De vennootschap kreeg een geldboete van 1.920.000 euro. De rechtbank sprak ook de ontbinding van de vennootschap uit aangezien zij opzettelijk was opgericht om strafbare werkzaamheden te verrichten. De vennootschap was intussen failliet. Er werd een verbeurdverklaring van een vermogensvoordeel ten belope van 115.000 euro uitgesproken.

Deze zaak, waartegen beroep was aangetekend, werd op 16 maart 2023 opnieuw behandeld door het hof van beroep van Antwerpen.