Het hof heeft zich gebogen over een zaak waarin twee dossiers zijn samengebracht: het ene betrof een witwasdossier, het andere ging over mensensmokkel en witwaspraktijken.

In zijn arrest bevestigde het hof de vrijspraak die de rechtbank van de Tongeren in eerste aanleg had uitgesproken voor de witwaspraktijken uit het eerste dossier. Het vonnis voor de tenlastelegging mensensmokkel en witwassen werd daarentegen hervormd.

In tegenstelling tot de rechtbank meende het hof dat de tenlastelegging mensensmokkel wel degelijk werd aangetoond. Het hof gaf namelijk een interpretatie die aansloot bij het materiële bestanddeel van artikel 77 bis van de wet van 15 december 1980: de wet vereist niet dat personen die zijn 'gesmokkeld' ook worden geïdentificeerd. De wet vereist daarentegen wel dat die personen geen onderdanen van de Unie zijn, of van een staat die partij is bij een internationale overeenkomst betreffende de overschrijding van de buitengrenzen, die België bindt. Het bewijs van dit bestanddeel kan worden geleverd door identificatie van het slachtoffer, indien er geen ander middel bestaat om aan te tonen dat de 'gesmokkelde' personen in geen geval onderdaan zijn van de Unie of van een staat die met België is gebonden.

Uit de telefoontaps bleek voldoende duidelijk dat de verdachten hulp hebben geboden bij de illegale immigratie van Indiërs in een EU-lidstaat (vooral het Verenigd Koninkrijk) en dat in tegenspraak met de wetgeving van die staat. Voorts werd ook aangetoond dat het bij het via het hawala-systeem van België naar Indië overgemaakte geld ging om illegale inkomsten van Indiërs die onwettig in België verblijven en om inkomsten afkomstig van mensensmokkel. Daarom oordeelde het hof dat de tenlastelegging witwassen op dat punt werd bewezen.