De tenlastelegging mensenhandel en diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek werden weerhouden tegen een beklaagde die drie Tunesische arbeiders uitbuitte in zijn bedrijf voor de renovatie van gebouwen. Deze laatsten werkten op meerdere bouwwerven voor een belachelijk laag loon (€ 800 voor vier maanden werk) en waren bovendien in mensonwaardige omstandigheden gehuisvest.

De rechtbank merkte op dat het op basis van de onderling overeenkomende, gedetailleerde verklaringen, die door diverse materiële elementen werden bevestigd, mogelijk was om met zekerheid te besluiten dat de beklaagde van de precaire verblijfssituatie van deze arbeiders profiteerde om ze in mensonwaardige omstandigheden aan te werven: een belachelijk loon, dat niet volstond voor een degelijke huisvesting of voeding; een ongezonde woonst zonder warm water, toiletten en een plaats om te koken en zich te wassen; uitwijzing uit de woonst indien de werkgever dat besliste; en onmiddellijk ontslag van de arbeiders zonder enige opzegperiode of –vergoeding.

De beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voorwaardelijk en een boete van € 1.500 (€ 8.250 met de opdeciemen). Twee van de drie arbeiders stelden zich burgerlijke partij. Ze kregen een morele schadevergoeding van € 2.800 en een provisionele materiële schadevergoeding van € 3.000 toegewezen voor een schade die op meer dan € 8.000 werd geraamd.

Deze beslissing werd in beroep bevestigd door het hof van Brussel in een arrest van 6 mei 2019.