In dit dossier werden drie beklaagden, waaronder een vrouw, vervolgd wegens hun deelname in een netwerk voor mensenhandel dat jonge Oekraïense en Moldavische vrouwen met valse beloften ronselde om ze in Brussel aan het werk te zetten. Ze werden er ook van beschuldigd de prostitutie van deze jonge vrouwen te hebben uitgebuit. De prostitutie gebeurde in verschillende gebouwen en de klanten werden via verschillende websites geronseld.

Het onderzoek ging aan het rollen na een interventie van de politie in een van de appartementen waar de jonge vrouwen zich prostitueerden. Meerdere personen, waaronder slachtoffers en de eerste beklaagde, werden toen verhoord. Naar aanleiding van deze verhoren werd een onderzoek ingesteld, wat leidde naar de tweede beklaagde als een van de personen die de prostitutie van de meisjes had uitgebuit, en naar de derde beklaagde (die niet kon worden opgepakt) als de leider van het netwerk.

Voor de eerste beklaagde achtte de rechtbank de tenlastelegging uitbuiting van de prostitutie bewezen (met beperkingen). De beklaagde was immers eerst zelf gerekruteerd om in de prostitutie te komen werken en sloot zich vervolgens vrijwillig bij de organisatie aan. De beklaagde voerde onweerstaanbare dwang aan, uit vrees dat, als ze weigerde deel te nemen, haar familie (die niet op de hoogte was van haar activiteiten als prostituee) foto’s van haar te zien zouden krijgen. De rechtbank weerlegde dit standpunt met het argument dat er in casu geen sprake was van onweerstaanbare dwang die de vrije wil van de betrokkene volledig tenietdeed.

De huur van het appartement waar ze verbleef, werd trouwens cash betaald met de inkomsten van de prostitutie.

De rechtbank sprak de beklaagde evenwel vrij voor de tenlastelegging mensenhandel. Ze oordeelde dat ze de meisjes niet met valse beloften had gerekruteerd en hun paspoort niet in beslag had genomen om ze tot prostitutie te dwingen. Er waren evenwel enkele tegenstrijdigheden in de verklaringen van de slachtoffers en de getuigen. De rechtbank oordeelde dat er twijfel bestond over de druk, uitgeoefend door de beklaagde om de jonge vrouwen te dwingen zich te prostitueren. Hoewel meerdere personen verklaarden dat de beklaagde de paspoorten in beslag nam, merkte de rechtbank op dat het strafdossier geen enkel onderzoekselement over de kluis bevatte waaruit kon worden afgeleid dat de paspoorten daarin werden bewaard, en al helemaal niet dat de beklaagde ze zou hebben achtergehouden.

De tweede beklaagde werd eveneens veroordeeld voor uitbuiting van de ontucht en de prostitutie, maar vrijgesproken voor de tenlastelegging mensenhandel. Hij verklaarde dat hij de prostituees die van de luchthaven of naar de klanten gingen, vervoerde, maar de rechtbank merkte op dat zijn rol veel belangrijker was dan hij wou toegeven. Uit elementen van het dossier bleek immers dat hij ook instond voor de publicatie van bepaalde advertenties en voor de aanwerving van een receptioniste.

Hij was ook degene die de huur van het appartement waar de eerste beklaagde verbleef, in cash betaalde.

Daartegenover oordeelde de rechtbank dat de tenlastelegging mensenhandel en de diverse tenlasteleggingen van ronseling en uitbuiting van de prostitutie tegenover de derde beklaagde, die verstek liet gaan, bewezen waren. Hij stond aan het hoofd van het netwerk. Hij was het die de prostituees had gerekruteerd en voor wie de twee andere beklaagden werkten. Hij was het ook die de telefoontoestellen bezorgde om te kunnen antwoorden op de advertenties die hij op het internet had geplaatst en die de inkomsten van de prostitutie kwam ophalen. Daarnaast was hij in 2006 al bij de Israëlische politie bekend wegens prostitutie en mensenhandel.

De gevangenisstraffen gingen van 2 tot 4 jaar, waarvan sommige voorwaardelijk. De boetes schommelden tussen € 14.400 en € 108.000. Ook werd de eerste beklaagde een bijzondere verbeurdverklaring opgelegd voor een bedrag van € 1.135. Aan een van de slachtoffers, die zich burgerlijke partij stelde, werd een morele schadevergoeding van € 7.500 toegewezen.

Deze beslissing is definitief t.a.v 2 beklaagden die tegenstrijdig veroordeeld werden.