Bij dit dossier waren niet minder dan 19 beklaagden betrokken (waarvan 6 vennootschappen), die een hele reeks inbreuken ten laste werden gelegd (valsheid in geschrifte, inbreuken op de sociale wetgeving en bedrieglijke onderwerping). De twee hoofdbeklaagden werden vervolgd als hoofd van een criminele organisatie, de andere natuurlijke personen en twee vennootschappen, om er deel van te hebben uitgemaakt. Vier beklaagden (onder wie de twee hoofdbeklaagden) werden bovendien vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting van drie werknemers, van wie er twee zich burgerlijke partij hadden gesteld. Ook de RSZ en de Unie van Professionele Transporteurs en Logistieke ondernemers hadden zich, net als Myria burgerlijke partij gesteld. In beroep zou een van die beide werknemers die zich burgerlijke partij hadden gesteld, niet verschijnen.

Het dossier is aan het rollen gegaan na een klacht bij de politie van een Turkse vrachtwagenchauffeur die illegaal in België verbleef en die net door zijn werkgever, die een vennootschap naar Bulgaars recht was, was ontslagen. Hij ging er echter van uit dat hij voor een vennootschap naar Belgisch recht werkte. Hij had immers nooit in Bulgarije gewerkt en had zelfs nooit transporten van of naar Bulgarije uitgevoerd. Op basis van het onderzoek kon worden aangetoond dat zeer gerespecteerde Belgische transportbedrijven, transportactiviteiten aan andere bedrijven naar Belgisch recht hadden uitbesteed. Het is in dat stadium dat de namen opdoken van de verschillende in dit dossier vervolgde vennootschappen. Een aantal van die Belgische bedrijven ging zelf activiteiten uitbesteden aan vennootschappen die onder buitenlands recht vallen (Bulgaars of Slowaaks). Die oefenden evenwel geen enkele activiteit uit en dienden de facto enkel als scherm voor de activiteiten van de Belgische bedrijven, die wel degelijk reëel waren.

Het hof zou de veroordelingen in eerste aanleg van de correctionele rechtbank van Luik grotendeels bevestigen, voor de tenlasteleggingen valsheid in geschrifte, inbreuken op de sociale wetgeving en de bedrieglijke onderwerping. Het hof zou ook de in eerste aanleg uitgesproken vrijspraken voor de tenlastelegging van mensenhandel bevestigen. Volgens het hof ging het wel degelijk om inbreuken op het sociaal strafrecht maar volstond dit nog niet om als mensenhandel te kunnen worden bestempeld, aangezien de arbeidsomstandigheden niet in strijd waren met de menselijke waardigheid.

In tegenstelling tot de rechtbank zou het hof de beklaagden vrijspreken voor de tenlastelegging van deelname aan een criminele organisatie, waarvoor ze in eerste aanleg waren veroordeeld, aangezien volgens het hof niet was aangetoond dat de beklaagden bewust en geïnformeerd aan de activiteiten van zo'n organisatie hadden deelgenomen. Het hof bevestigde ook de in eerste aanleg uitgesproken vrijspraken tegenover de rechtspersonen.