Dit dossier heeft betrekking op een zaak van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting waarbij drie beklaagden – met de Belgische, de Italiaanse en de Nigeriaanse nationaliteit – werden vervolgd voor feiten van mensenhandel met verzwarende omstandigheden, en onder meer ook voor de exploitatie van prostitutie en het aanwerven van meerderjarigen met het oog op prostitutie. De eerste twee beklaagden werden eveneens vervolgd voor het houden van een huis van ontucht en het verhuren van kamers met het oog op prostitutie. De verschillende feiten speelden zich af van 2014 tot 2018.

De politie merkte sinds begin 2017 advertenties op van twee meisjes van Afrikaanse origine die hun diensten als prostituee/escort aanprezen in een nachtclub in Ronse.

De eerste beklaagde bleek de uitbater en de zaakvoerder van deze nachtclub te zijn. De tweede beklaagde stond in voor de effectieve uitbating van de club. De eerste beklaagde was gekend voor feiten in de prostitutie en voor het witwassen van gelden. Een onderzoek werd gestart, ook naar het witwassen van gelden. Daaruit bleek dat advertenties van andere meisjes eveneens konden worden gelinkt aan de nachtclub en dat de accounts waarmee de advertenties online werden geplaatst konden worden gelinkt aan de eerste beklaagde. Ook bleek dat de beklaagde grote sommen geld ontving via European Merchant Services, een dienst die betalingen van kredietkaarten verwerkt waarna het geld wordt afgehaald in contanten. Het onderzoek gebeurde via een telefonieonderzoek, huiszoekingen, tapmaatregelen, verhoren van de meisjes, getuigen en de beklaagden, …

Ondertussen hadden twee slachtoffers, die begeleid werden door een centrum, een klacht ingediend bij de politie. Ze waren ook al aangetroffen in de club door de politiediensten. De twee Afrikaanse meisjes bleken zussen, afkomstig uit Nigeria. Ze verklaarden dat ze vanuit Nigeria onder valse voorwendselen naar Europa waren gebracht. Ze hadden een schuldbinding van 36.000 euro en waren aan een voodoo-ritueel onderworpen. In Europa werden ze vanuit Italië naar België gebracht. In België werden ze opgewacht door hun vrouwelijke pooier, de derde beklaagde. Deze laatste bracht hen naar de nachtclub van de eerste beklaagde waar zij verbleven van december 2016 tot juli 2017. Ze moesten geld afstaan aan hun eigenlijke pooier en aan de eerste beklaagde. De pooier was de vriend of de broer van de derde beklaagde die zich in Italië bevond. Een deel van het geld dat ze verdienden werd naar Italië gestuurd. Dat gebeurde via het ‘black Western Union-systeem’. Ze werkten ook als escort waarbij de eerste beklaagde dan chauffeur was. Toen ze niet genoeg verdienden, werden ze bedreigd en werd er geweld gebruikt tegen hen. Ook hun familie in Nigeria werd bedreigd.

Tijdens hun werk in de club moesten ze het geld afgeven aan de eerste beklaagde. Hij hield de betalingen bij en ook hoeveel de meisjes aan hun ‘madam’ gaven. Zij sliepen boven de club en ze moesten 700 euro per persoon per maand betalen. Ze stonden 24/7 ter beschikking van klanten en hadden geen rustdagen. Wekelijks kwam de politie en dan moesten ze uit het zicht verdwijnen en werd de deur slotvast gemaakt.

Verschillende personen verklaarden dat de meisjes in de club werkten volgens het 50/50-systeem. De eerste twee beklaagden ontkenden dat en verklaarden dat de meisjes hun geld mochten houden en dat zij alleen verdienden op de consumpties en de verhuur van kamers. Ze wisten niets af van een schuldbinding van 36.000 euro en het onwettige verblijf in België van de slachtoffers.

De verschillende verklaringen van de meisjes, de slachtoffers, de beklaagden en andere getuigen waren soms tegenstrijdig. Ook de verklaringen van de zussen spraken elkaar op sommige vlakken tegen.

De drie beklaagden werden schuldig bevonden aan de feiten van mensenhandel ten aanzien van de twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat artikel 433quinquies § 1 Sw. strafbaar stelt als mensenhandel: de werving, het vervoer, de overbrenging, de huisvesting, de opvang van een persoon, het nemen of de overdracht van de controle over hem met als doel de uitbuiting van prostitutie of andere vormen van seksuele uitbuiting. Een van deze gedragingen volstaat. Het is niet vereist dat de beklaagde deel uitmaakt van een netwerk dat de mensenhandel heeft opgezet. Ook de uitbuiters aan het einde van een keten zijn strafbaar, indien zij minstens een van deze gedragingen hebben gesteld. Het misdrijf vereist niet dat de dader enige vorm van winst opstrijkt.

De instemming van de persoon met de seksuele uitbuiting is daarbij van geen belang. Het is niet geheel duidelijk uit het onderzoek of de meisjes effectief hun inkomsten moesten afstaan aan de eerste twee beklaagden maar ze werden wel opgevangen en gehuisvest boven de nachtclub. Ze verdienden eraan via de huur voor de ‘accommodatie’, die bovendien ondermaats was, naast het drankverbruik. Zodoende verkregen de beklaagden minstens onrechtstreeks inkomsten uit de prostitutie.

De derde beklaagde huisvestte de zussen en bracht hen over naar de nachtclub van de eerste beklaagden. Volgens de rechtbank waren er geen bewijzen in het dossier dat de slachtoffers geld moesten afstaan aan de derde beklaagde en er is dus niet aangetoond dat zij deelde in de inkomsten uit prostitutie. Zij is wel mededader bij het misdrijf mensenhandel, aangezien zij de persoon was die de zussen in contact bracht met de nachtclub en hierdoor dus noodzakelijke hulp verstrekte aan de eerste twee beklaagden. Dat de vrouwen zich in de bar zouden prostitueren wist ze heel goed. Ze was volgens de rechtbank wel niet betrokken bij de aanwerving van de vrouwen.

De rechtbank oordeelde dat alles erop wees dat de zussen hun geld moesten afstaan aan hun pooier, de broer of vriend van de derde beklaagde. Hij kon tijdens het onderzoek niet worden aangetroffen.

De eerst twee beklaagden werden dus schuldig bevonden aan de feiten van mensenhandel en alle andere tenlasteleggingen ten aanzien van de twee slachtoffers en verschillende andere meisjes en werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk achttien maanden en twaalf maanden, die laatste met uitstel, en tot geldboetes van respectievelijk 16.000 euro en 8.000 euro.

De derde beklaagde werd schuldig bevonden voor de feiten van mensenhandel ten aanzien van de twee slachtoffers maar werd vrijgesproken voor de feiten van aanwerving met het oog op en voor de exploitatie van de prostitutie. Ze werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en tot een geldboete van 8.000 euro.

Twee slachtoffers stelden zich burgerlijke partij en kregen een schadevergoeding van 2.500 euro.

Tegen deze beslissing is beroep aangetekend.