In dit dossier werden een Italiaanse beklaagde en zijn vennootschap vervolgd wegens mensenhandel met het oog op uitbuiting door arbeid van een Congolese onderdaan, wegens mensensmokkel van diezelfde persoon, allebei met verzwarende omstandigheden, en ook wegens meerdere tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht betreffende verschillende werknemers, onder wie de Congolees.

De beklaagde is de zaakvoerder van een bakkerij.

De Congolese werknemer stelde zich burgerlijke partij maar is niet verschenen.

Het dossier werd opgestart na een klacht van een echtpaar dat als vrijwilliger had meegewerkt aan de restauratie van het gebouw waarin de bakkerij zou worden gevestigd. Zij hadden de feiten van economische uitbuiting van de Congolese werknemer door de beklaagde aangeklaagd. Die zou in de kelder slapen en ‘s nachts schoonmaaktaken uitvoeren. De inspectiedienst van de RSZ stelde een verslag op waarin er sprake was van meerdere onregelmatigheden met betrekking tot deze bakkerij. Er volgde een gerechtelijk onderzoek waarbij verschillende onderzoeksdaden werden verricht (huiszoeking in de bakkerij waar de Congolese werknemer aan het werk bleek te zijn maar vluchtte voordat hij werd opgepakt, huisbezoek boven de bakkerij waar het slachtoffer zou hebben geslapen). Tijdens zijn verhoor verklaarde de werknemer dat hij ongeveer vijf jaar had gewerkt (aanvankelijk ging het om een opleiding met de belofte dat hij na afloop een bakkerij zou overnemen) en dat hij ongeveer 80 euro per week verdiende. De werknemer werd opgevangen in een gespecialiseerd opvangcentrum voor slachtoffers.

In een vonnis van 19 november 2021 hield de correctionele rechtbank van Marche rekening met de meeste tenlasteleggingen, zonder de verzwarende omstandigheden, zowel voor de beklaagde als voor de vennootschap. Volgens de rechtbank was er sprake van mensenhandel: de beklaagde had de werknemer gerekruteerd om zijn arbeidskracht ter beschikking te stellen in zijn bakkerij. In dat verband deed het feit dat de werknemer zelf contact met de beklaagde had opgenomen of opnieuw had opgenomen, omdat hij op zoek was naar werk of een opleiding als bakker wou volgen, niet ter zake. De beklaagde gaf hem ook onderdak. De tewerkstelling vond plaats in omstandigheden die in strijd waren met de menselijke waardigheid en dat gedurende meer dan vier jaar (loon van gemiddeld 80 euro per week; buitensporig lange werkuren (van 83,5 tot 87,5 uur per week; zwartwerk; angst om door de politie te worden opgepakt; onevenwichtige relatie met de werkgever, die hem loze beloften deed, zoals de overname van een bakkerij of de hoop op regularisatie)

Met betrekking tot de mensensmokkel oordeelde de rechtbank dat de beklaagde heeft bijgedragen tot het illegale verblijf van de Congolese werknemer, aangezien hij financieel voordeel heeft gehaald uit de economische uitbuiting van het slachtoffer, dat in het zwart werkte.

De rechtbank veroordeelde de beklaagde tot een gevangenisstraf van achttien maanden met uitstel en tot een geldboete van 24.000 euro deels met uitstel; de vennootschap kreeg een geldboete van 32.000 euro, deels met uitstel.

Er is beroep aangetekend tegen deze beslissing.