In dit dossier werd een Albanese beklaagde vervolgd voor verschillende tenlasteleggingen: mensensmokkel en mensenhandel, werving met het oog op prostitutie en uitbuiting van de prostitutie, oplichting en, in ondergeschikte orde, misbruik van vertrouwen.

Hij wordt ervan beschuldigd bijna vijftien jaar lang te hebben geprofiteerd van de prostitutie van zijn partner, door haar ervan te overtuigen dat ze samen een leven konden opbouwen en dat hij in Albanië in vastgoed wou investeren. Op die manier zou hij minstens 804.000 euro uit haar prostitutie hebben gepuurd.

Het slachtoffer en Myria hadden zich burgerlijke partij gesteld.

Het dossier werd in 2015 opgestart toen het slachtoffer een klacht had ingediend wegens uitbuiting van de prostitutie. Ze verklaarde de beklaagde in 1999 – zestien jaar eerder dus – te hebben ontmoet, door hem te zijn verleid en met hem een liefdesrelatie te zijn begonnen. Heel snel maakte hij haar duidelijk dat hij geen geld meer had en dat zij zich moest prostitueren. Om haar zover te krijgen, beloofde hij haar om alle opbrengsten in een gezamenlijk vastgoedproject in Albanië te investeren. Ze moest zich prostitueren op verschillende prostitutieplaatsen in België. In juni 2014 kwam ze erachter dat alle winsten die zij aan de beklaagde had afgestaan waren geïnvesteerd in vastgoed op zijn naam of op naam van zijn familieleden.

Tijdens haar uitbuiting werd ze herhaaldelijk door de politie opgepakt en het land uitgezet. Telkens kocht de beklaagde voor haar visa en bracht haar via Oostenrijk terug. Hij probeerde ook een schijnhuwelijk voor haar te regelen, dat door de gemeente werd geweigerd omdat zij bekend stond voor feiten van prostitutie. Ze moest dertien abortussen ondergaan.

Verschillende onderzoekstaken werden uitgevoerd, waaronder internationale rogatoire commissies naar Albanië, om haar verklaringen te checken.

In zijn vonnis van 10 november 2021 veroordeelde de correctionele rechtbank van Luik de versteklatende beklaagde voor de tenlasteleggingen. Volgens de rechtbank waren de verklaringen van het slachtoffer consistent en nauwkeurig, en werden ze gestaafd door de informatie die tijdens het onderzoek was verzameld. Wat de mensenhandel betreft, baseerde de rechtbank zich met name op getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de beklaagde deed alsof hij een liefdesband had met het slachtoffer (‘loverboy’- houding).

De beklaagde is bij verstek veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, tot een geldboete van 30.000 euro, en tot een verbeurdverklaring per equivalent van 804.000 euro, die aan de burgerlijke partij werd toegewezen.