De Gentse paters augustijnen en hun overste evenals de vzw die instond voor de organisatie van evenementen in het klooster werden vervolgd wegens verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht (tewerkstelling van vreemdelingen zonder verblijfsrecht of arbeidskaart, geen onmiddellijke aangifte van tewerkstelling), mensenhandel, hulp bij illegale immigratie en valsheid in geschrifte. De paters augustijnen en hun overste werden ook vervolgd omdat ze de RSZ een onjuiste of onvolledige aangifte hadden bezorgd van het bedrag van de voor twee werknemers verschuldigde bijdragen.

Volgens het arbeidsauditoraat rekruteerde de overste van de augustijnen in Afrika jonge seminaristen, aan wie hij een officiële functie binnen de katholieke kerk (opleiding tot priesterschap) beloofde, terwijl het in werkelijkheid ging om het rekruteren van goedkope arbeidskrachten voor de commerciële activiteiten van het klooster. De jonge seminaristen kwamen voornamelijk uit Benin, Togo en Ivoorkust. De tenlastelegging mensenhandel had betrekking op dertien personen onder hen, die zich ook burgerlijke partij hadden gesteld.

De beklaagden zouden eveneens valse uitnodigingen, attesten en verbintenissen tot tenlasteneming hebben opgesteld en gebruikt voor het verkrijgen van verblijfsvergunningen voor deze jonge Afrikaanse seminaristen, met vermelding van een valse hoedanigheid als monnik en van een voorafgaande opleiding als monnik in het land van herkomst.

Het dossier werd opgestart na een klacht van een jonge Beninse postulant, die de paters augustijnen ervan beschuldigde hem te hebben laten werken zonder ook maar enigszins rekening te hebben gehouden met de sociale verplichtingen. Na deze getuigenis zouden nog verschillende andere personen worden verhoord. Uit deze getuigenissen bleek dat de overste het vliegticket en het visum betaalde, dat de seminaristen een eenpersoonskamer in het klooster hadden, dat ze eerst Nederlands moesten leren, dat ze toestemming moesten vragen om het klooster te verlaten, dat ze niet werden betaald voor hun werk. Ze kregen 30 euro zakgeld en 300 à 400 euro om kledij te kopen.

Er werden huiszoekingen uitgevoerd, onder meer in het klooster.

De overste werd ook verhoord en verklaarde dat de vzw was opgericht om de rentabiliteit van het klooster te optimaliseren, door de gelijkvloerse verdieping te exploiteren voor feesten, congressen, …

In een lange en gedetailleerde motivering sprak de rechtbank de beklaagden vrij voor de tenlastelegging mensenhandel, hulp bij illegale immigratie, valsheid in geschrifte en de meeste tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht.

Voor de inbreuken inzake sociaal strafrecht stelde de rechtbank vast dat de buitenlandse postulanten effectief diensten hadden geleverd in het klooster van de paters augustijnen in Gent (onderhoud van het klooster en de tuin, voorbereiding van de vieringen, hulp aan en verzorging van de oudere broeders) maar dat deze activiteiten deel uitmaakten van het leven in een geloofsgemeenschap en van het normale engagement van postulanten voor het klooster. De rechtbank stelde ook vast dat in de kloostergebouwen verschillende commerciële evenementen voor derden werden georganiseerd die niet in de pastorale praktijk pasten, vandaar dat een specifieke vzw was opgericht. De postulanten stonden vooral in voor het leegmaken en het opruimen van de zalen, het meewerken aan de Gentse Feesten, soms het bewaken van de ingang of het serveren van het bier van de abdij. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de postulanten tijdens deze evenementen meer taken verrichtten dan de paters augustijnen binnen de gemeenschap, en evenmin dat zij deze diensten onder het gezag van de paters of de vzw hadden geleverd.

Wat de mensenhandel betrof, stelde de rechtbank vast dat de kandidaat-postulanten (en hun families) goed op de hoogte waren van het feit dat ze deel zouden uitmaken van een religieuze gemeenschap waar alle inkomsten naar de kloostergemeenschap zouden gaan en dat ze volgens de regels van die gemeenschap zouden moeten leven. Ze kregen wel degelijk de beloofde opleiding en de prestaties die ze in het klooster leverden vielen binnen het normale kader van het kloosterleven. Bovendien betaalden de paters augustijnen alle verblijfskosten (reis, visum, verblijf zelf en maaltijden) en hun vorming. Maandelijks kregen ze zakgeld en ook wat geld om kledij te kopen. Mits ze daarvoor de toestemming kregen, mochten ze ook naar buiten. Ze mochten het klooster ook definitief verlaten en de monniken zorgden ervoor dat ze konden terugkeren naar hun land van herkomst, op kosten van de paters augustijnen.

Wat de tenlastelegging hulp bij illegale immigratie betrof, oordeelde de rechtbank dat uit het strafdossier niet bleek dat de beklaagden bewust niet-EU-burgers hadden geholpen om België binnen te komen of er te verblijven in strijd met de wetgeving.

De rechtbank weerhield maar enkele tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht voor vrijwilligers van wie de prestaties verder gingen dan louter vrijwilligerswerk, evenals voor het niet-aangeven van (in het zwart betaalde) overuren van twee werknemers.

De rechtbank veroordeelde de overste van de augustijnen tot een boete van 10.800 euro, deels met uitstel, en de vzw Paters Augustijnen en de vzw die de evenementen organiseerde tot een boete van 36.000 euro, ook deels met uitstel.

Gelet op de vrijspraken verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om zich uit te spreken over de vorderingen van de burgerlijke partijen.

Deze beslissing waarbij beroep werd aangetekend, werd grotendeels bevestigd door het hof van beroep van Gent op 2 december 2021.