In deze zaak werden twee beklaagden en een vennootschap (vierde beklaagde) vervolgd voor verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht. Ze werden ook vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting tegenover negen andere personen, van wie een minderjarige. De hoofdbeklaagde en een derde beklaagde werden eveneens vervolgd voor valsheid in geschrifte. Vier werknemers hadden zich burgerlijke partij gesteld. Het maatschappelijke doel van de vennootschap is de vervaardiging, de aankoop en verkoop van servetten en verpakkingsproducten.

Het dossier is aan het rollen gegaan na een controle van de Inspectie Werk en Sociale Economie van het Vlaamse Gewest, die er het volgende heeft aangetroffen: verschillende machines, waarvan er een draaide, twee personen aan het werk en achterin de fabriek, een woonruimte waarin een Bulgaarse minderjarige van 14 jaar lag te slapen omdat een van de machines niet werkte. Enkele dagen later werd de zaakvoerder van de fabriek verhoord. Volgens de inspectiedienst waren elf Bulgaarse werknemers aan het werk, zonder dat ze bij de sociale zekerheid waren aangemeld, waarvan er zeven illegaal op het grondgebied waren. Ook de 14-jarige was in dienst, tegen alle bepalingen inzake kinderarbeid in. Een van de tewerkgestelde gezinnen (drie personen) was overigens gehuisvest in een ruimte te midden van de fabriek, die helemaal niet geschikt was voor de huisvesting van personen. Een gerechtelijk onderzoek werd ingesteld, inclusief huiszoekingen en verhoor van alle betrokkenen.

Een aantal werknemers was schijnzelfstandig. In een gedetailleerde motivering heeft de rechtbank aangetoond dat er wel degelijk een arbeidsrelatie tussen de beklaagden en deze werknemers bestond en dat ze dus geen werkend vennoot waren.

De rechtbank heeft de verschillende tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht aangenomen. Zo vertelde de minderjarige dat zijn moeder en zijn vader ook in de fabriek werkten, dat hij zelf er sinds ongeveer 1 week werkte, 7 dagen op 7, 9 uur per dag, en dat hij net als zijn ouders 35 à 40 euro per dag verdiende. Ze waren gratis in de fabriek gehuisvest.

De rechtbank heeft ook de tenlastelegging mensenhandel aangenomen op grond van een combinatie van elementen. De Bulgaarse werknemers werden alle door de hoofdbeklaagde aangenomen, die hun baas was. Ze moesten niet alleen tijdens de week en in het weekend werken, ook ‘s nachts, vaak meer dan 12 uur per dag en 6 dagen op 7. Het uurloon (2,89 euro) lag ver onder de minimumnormen, ze werden bovendien nog eens onregelmatig betaald en sociale rechten hadden ze niet. Ze woonden in precaire omstandigheden, in de fabriek of in een nabijgelegen woning. De beklaagden hebben er ook misbruik van gemaakt dat de werknemers het Nederlands niet machtig waren. Die laatsten waren bovendien afhankelijk van het bedrijf van de hoofdbeklaagde. Hij oefende tegenover hen een subtiele controle uit, doordat ze gratis moesten werken om hun huur en hun zogenaamde aandelen binnen het bedrijf te betalen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met verzwarende omstandigheden, waaronder de minderjarigheid van een van de werknemers.

De hoofdbeklaagde en het bedrijf werden veroordeeld voor de tenlasteleggingen inzake mensenhandel en sociaal strafrecht. Bij gebrek aan concrete bewijselementen waaruit moest blijken dat hij tijdens de verdachte periode de feitelijke zaakvoerder van de vennootschap was, heeft de rechtbank de tweede beklaagde vrijgesproken. De derde beklaagde werd veroordeeld voor valsheid in geschrifte.

De werknemers die zich burgerlijke partij hadden gesteld kregen een schadevergoeding toegekend tussen de 21.963,5 en 88.241,79 euro.

Het hof van beroep van Gent heeft op 19 mei 2016 de veroordelingen in eerste aanleg bevestigd maar de straffen verlicht.