In deze zaak werd een Belgische beklaagde van Slovaakse origine vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting en geen of geen correcte Dimona-aangifte.

De zaak kwam aan het licht nadat een ouder koppel het Slovaakse slachtoffer al bedelend had aangetroffen en hem naar een opvangcentrum voor daklozen had gebracht. Payoke contacteerde de sociale inspectie met de vraag een onderzoek te starten naar mensenhandel met het oog op economische uituiting.

Uit het onderzoek bleek dat het slachtoffer in 2015 werd gerekruteerd in Slovakije door de beklaagde. Hij was op dat moment dakloos. Zodra hij in België aangekomen was, werd het slachtoffer als (schijn)zelfstandige ingeschreven, zonder dat hij daarvan op de hoogte was. De beklaagde nam zijn Slovaakse identiteitskaart af en ze vroegen samen een verblijfskaart aan bij de gemeente, die de beklaagde bijhield. Het slachtoffer werd in contact gebracht met een distributiemaatschappij voor wie de beklaagde en hijzelf folders en brieven moesten ronddelen in verschillende regio’s rond Gent. Aanvankelijk werd het geld voor de gepresteerde uren op de rekening van de beklaagde gestort. Pas in juni 2016 werd een bankrekening geopend op naam van het slachtoffer. De beklaagde hield daarvan evenwel de bankkaart en de pincode bij. Het slachtoffer werd bijzonder slecht betaald. Sommige maanden kreeg hij niets, andere maanden tussen 20 en 500 euro. Hij klopte hiervoor zeer veel uren; van 5u of 6u ’s ochtends tot 15u deelde hij brochures rond, na deze uren moest hij soms nog tot 22u folders plooien.

Het slachtoffer woonde in bij de beklaagde en diens gezin. Toen hij op een bepaald moment ziek was en een tapijt bevuilde, werd hij uit het huis gezet en moest hij in de garage slapen. Het slachtoffer kocht zelf een matras om op de grond te slapen. Er was geen elektriciteit of water. Zijn behoefte moest hij in een plastic zak doen. Water kon hij bij een andere Slovaakse familie halen. De beklaagde bracht hem af en toe eten. Na enkele weken mocht hij opnieuw bij het gezin slapen. Hij werd wel regelmatig opgesloten in de garage. Bovendien waren de beklaagde en het gezin vaak fysiek agressief tegen het slachtoffer. Het slachtoffer was geregeld ziek maar had geen geld om naar de dokter te gaan. Toen hij ergens eind 2016 opnieuw ziek werd tijdens de werkuren, sloot de beklaagde hem wederom op in de garage. Het slachtoffer kon die nacht ontsnappen en doolde drie weken rond op straat. Daar werd hij aangetroffen door het koppel dat hem naar een opvangcentrum voor daklozen bracht. Na enkele weken kwam de beklaagde erachter dat het slachtoffer zich in dat centrum bevond en nam hij het slachtoffer onder druk mee naar de gemeente. Daar moest hij zijn verblijfskaart inleveren, waarna de beklaagde hem meenam naar het busstation en hem een buskaartje kocht om terug te keren naar Slovakije.

Er werd een bankonderzoek gevoerd en er gebeurden observaties en een buurtonderzoek. Er werd een onderzoek gevoerd door de diensten van de RSZ.

Er werd een arts als deskundige aangesteld door de arbeidsauditeur. Deze verklaarde dat het slachtoffer een moeilijke jeugd had gehad, aan een depressie leed en zwakbegaafd was. Hierdoor bleek hij heel beïnvloedbaar en kwetsbaar.

Het slachtoffer stelde zich burgerlijke partij.

De rechtbank achtte de beklaagde op basis van verschillende elementen uit het strafdossier schuldig aan mensenhandel met de verzwarende omstandigheid dat hij misbruik had gemaakt van de kwetsbare situatie van het slachtoffer.

De beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met uitstel, en tot een geldboete van 12.000 euro. Het slachtoffer kreeg een materiële schadevergoeding van 20.000 euro en een morele schadevergoeding van 3.000 euro.

Deze beslissing is definitief