Drie beklaagden werden vervolgd in deze zaak van raamprostitutie van jonge Hongaarse meisjes.

De beklaagden haalden meisjes uit Hongarije, die daar in armoede leefden, naar Gent. Ze werkten als raamprostituee zeven dagen op zeven en klopten dagen van 12 werkuren. Hun geld gaven ze af aan de hoofdbeklaagde. De meisjes kregen 20 euro per dag om te eten en het huurgeld voor de vitrines. De tweede beklaagde, echtgenote van de hoofdbeklaagde, controleerde de meisjes. Ze hield bij wanneer ze werkten en hoeveel ze verdienden. Ze verbleven allemaal in hetzelfde hotel. Van sommige meisjes hielden ze de identiteitsdocumenten bij. De hoofdbeklaagde gebruikte meermaals fysiek geweld tegen de meisjes en bedreigde hun familie in Hongarije.

De beklaagden werden vervolgd voor mensenhandel met als doel seksuele uitbuiting met verzwarende omstandigheden. Ze werden ook vervolgd voor de exploitatie van ontucht en prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de feiten van mensenhandel bewezen waren en dat zowel het materiële (de werving, het vervoer, de huisvesting, de opvang, de controle) als het morele element (de bedoeling om de meisjes seksuele uit te buiten) van het misdrijf mensenhandel voldaan waren. Ook de verzwarende omstandigheden waren bewezen.

De hoofdbeklaagde en zijn echtgenoot werden veroordeeld, respectievelijk tot twee jaar en tien maanden gevangenisstraf, gedeeltelijk met uitstel en hoge geldboetes. Een bedrag van 100.000 euro werd verbeurdverklaard. Een derde beklaagde werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat het feit dat hij mee genoot van de inkomsten uit de prostitutieactiviteiten van zijn verloofde op zich niet strafbaar is. Het koppel had een relatie en was verloofd. Ze spaarden samen voor een huis in Hongarije. Er was geen strafbaar economisch voordeel in hoofde van de beklaagde.

Deze beslissing is definitief.