Dit dossier heeft betrekking op een grote zaak rond de uitbuiting van de prostitutie van jonge Latijns-Amerikaanse vrouwen in de privé-prostitutie. Er werden veertien beklaagden met verschillende nationaliteiten (Brazilianen, Belgen, Peruanen, Fransen en Marokkanen) vervolgd: de meesten van hen wegens uitbuiting van de prostitutie met verzwarende omstandigheden, mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en criminele organisatie. Sommige beklaagden werden ook vervolgd voor hotelkamerprostitutie en een van hen voor drugsbezit en -verkoop, twee beklaagden eveneens voor mensenhandel met verzwarende omstandigheden. Twee beklaagden gaven verstek. Drie beklaagden verkeerden in staat van wettelijke herhaling.

Ze werden beschuldigd van uitbuiting van de prostitutie van jonge Latijns-Amerikaanse vrouwen in flats. Drie slachtoffers en Myria hadden zich burgerlijke partij gesteld.

Het dossier bestaat uit twee parallelle onderzoeken die werden samengevoegd, waarbij twee prostitutienetwerken zijn blootgelegd.

De eerste negen beklaagden waren betrokken bij het eerste netwerk, de andere vijf bij het tweede. Een beklaagde dook in de twee onderzoeken op, omdat hij flats verhuurde aan de beide netwerken.

In een vonnis veroordeelde de correctionele rechtbank van Charleroi de beklaagden voor de meeste tenlasteleggingen. De bewijsvoering was gebaseerd op de bekentenissen van verschillende beklaagden, verklaringen van slachtoffers, telefoontaps, uitlezen van gsm’s en laptops.

In het eerste prostitutienetwerk erkent de hoofdbeklaagde, een Braziliaanse vrouw, zo’n netwerk te hebben uitgebaat. Zij had het netwerk opgezet en geleid, de rol van de verschillende leden omschreven en instructies gegeven over de opvang van de prostituees bij hun aankomst op de luchthaven, over de spreiding van de prostituees op de prostitutielocaties en over het telefoonbeheer. Zij ontving de helft van de opbrengsten van de jonge vrouwen die voor haar werkten en bepaalde ook de arbeidsvoorwaarden (uren, tarieven en locaties).

De jonge vrouwen moesten tussen 9 uur ’s morgens en middernacht, en in het weekend zelfs tot 2 of 3 uur ’s nachts beschikbaar zijn voor klanten die opbelden. Hun bewegingsvrijheid was beperkt en ze stonden onder druk om constant beschikbaar te zijn.

Een tweede beklaagde, haar partner, hielp haar met het opstellen van de advertenties en de publicatie ervan op de website “Quartier Rouge”, en ook met de aankoop van het voor de prostitutie benodigde materiaal. Hij zamelde voorts het geld in dat de prostitutie opleverde en regelde de huur van een flat.

Drie andere beklaagden fungeerden als telefonisten. Zij beantwoordden telefoontjes van klanten, maakten afspraken en stuurden hen door naar de prostitutielocaties, verwittigden de prostituees, controleerden de duur en de voorwaarden van de prestaties en brachten verslag uit bij de hoofdbeklaagde.

Twee andere beklaagden, van wie er een de zoon van de hoofdbeklaagde was, werkten als chauffeur. Zij pikten de prostituees op bij hun aankomst in België op de luchthavens van Charleroi of Brussel en brachten hen naar de prostitutielocaties of vervoerden hen van de ene prostitutielocatie naar de andere.

Een beklaagde was beroepsfotograaf en maakte op verzoek van de hoofdbeklaagde tegen betaling pikante foto’s van prostituees voor de online advertenties.

Voor de meeste beklaagden hield de rechtbank eveneens rekening met de verzwarende omstandigheden van misbruik van hun kwetsbare situatie, dwang en bendevorming.

Wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft, oordeelde het hof dat deze was bewezen omdat de uitbuiting van de prostitutie van de slachtoffers hen in staat stelde in België over bestaansmiddelen en huisvesting te beschikken. Deze uitbuiting heeft dus bijgedragen tot het verblijf van de slachtoffers op het Belgische grondgebied.

In het kader van het tweede netwerk buitte de hoofdbeklaagde in een gebouw dat haar eigendom was een prostitutienetwerk uit in verschillende appartementen, die zij aan een andere beklaagde verhuurde. Sommige meisjes werkten voor haar en stonden 50 procent van hun inkomsten aan haar af. Zij plaatste ook de advertenties online en fungeerde als telefoniste. Een andere beklaagde was haar partner en stond samen met haar in voor de uitbating van het prostitutienetwerk. Nog een ander trad op als bewaker van het gebouw. Hij bracht de klanten ook naar de kamers en inde het geld. Hij hield de prostituees in de gaten. Nog een ander fungeerde als chauffeur en ronselaar voor het netwerk. Een laatste beklaagde verhuurde zijn flats aan het netwerk.

Ook hier hield de rechtbank voor de meeste beklaagden rekening met verzwarende omstandigheden zoals misbruik van een kwetsbare situatie, dwang en bendevorming.

Wat de twee beklaagden die eveneens voor mensenhandel werden vervolgd betreft, oordeelde het hof dat die ook was aangetoond: deze beklaagden hadden de slachtoffers die voor hen werkten geronseld, hen ertoe aangezet naar België te reizen om in hun prostitutienetwerk te werken; hen naar hun plaats van prostitutie vervoerd, onderdak verschaft en gecontroleerd, dat alles met het oog op de uitbuiting van hun prostitutie.

De uitgesproken straffen varieerden van achttien maanden tot vier jaar gevangenisstraf en van 2.000 tot 14.000 euro boete, waarvan de meeste met uitstel.

De rechter sprak de verbeurdverklaring per equivalent uit van de geïnde huurgelden van de huurflats en de verbeurdverklaring van de bij de beklaagden in beslag genomen sommen.

Myria ontving 1 euro en de slachtoffers die zich burgerlijke partij hadden gesteld 2.500 euro ex aequo et bono.

Het Openbaar Ministerie en twee van de drie beklaagde telefonistes gingen in hoger beroep. Het hof van beroep van Bergen bevestigde grotendeels de veroordelingen in een arrest van 5 oktober 2022.