In deze zaak stonden vier beklaagden met de Albanese en Italiaanse nationaliteit terecht voor mensensmokkel met de verzwarende omstandigheden dat het misdrijf werd gepleegd door misbruik te maken van de kwetsbare toestand van een persoon, dat het leven van het slachtoffer in gevaar werd gebracht en dat het een daad van deelneming aan de bedrijvigheid van een vereniging betrof.

De zaak kwam aan het licht toen de scheepvaartpolitie van Oostende op 14 juni 2019 via de kustwacht melding kreeg van een zeiljacht met motorpech, waarbij de kapitein die de initiële melding aan de kustwacht gemaakt had opgemerkt had dat geen enkel lid van de bemanning vertrouwd was met de maritieme gebruiken of regels en niemand de Engelse taal machtig leek. Er bleken negen personen aanwezig op het zeiljacht waarvan niemand de taak van schipper op zich leek te nemen. Alle opvarenden hadden de Albanese nationaliteit en verklaarden dat het hun bedoeling was om van Antwerpen naar Lyon te varen. Uit de bevraging van één van de verdachten bleek dat de zeilboot in werkelijkheid op weg was geweest naar het Verenigd Koninkrijk. Het parket in Brugge gaf vervolgens opdracht om over te gaan tot arrestaties, DVZ te contacteren en proces-verbaal op te stellen inzake mensensmokkel zodat het onderzoek op dezelfde dag opgestart werd.

De zeilboot was bijzonder karig uitgerust (gebrek aan navigatieapparatuur, eten en drinken, gebrek aan wettelijk verplichte zaken, gps, reddingsvlot, …). Daarenboven was de zeilboot duidelijk overladen gezien de inrichting maar voor vier personen bedoeld was. De scheepvaartpolitie meende dat de oversteek niet zonder gevaar was en er zich levensbedreigende situaties konden voordoen.

Door gesprekken met de verkoper van de zeilboot, foto’s die hij genomen had en gesprekken met de verantwoordelijke van de kleine haven Lillo alsook de havenmeester van de jachthaven van Blankenberge werden de eerste en de tweede beklaagde geïdentificeerd als mensensmokkelaars. In verklaringen ontkenden zij aanwezig te zijn geweest bij de aankoop van de boot of enige kennis van het besturen van een zeilboot te hebben, maar de eerdergenoemde bewijzen doen het tegendeel vermoeden. In een later verhoor gaf de tweede beklaagde toe samen met de eerste beklaagde mensen te hebben gesmokkeld in opdracht van anderen om zelf gratis over te mogen.

Een smokkelslachtoffer verklaarde dat ze in Brussel-Noord werden opgewacht door begeleiders die specifiek erop gericht waren om Albanezen naar het VK over te brengen. Bij een ander slachtoffer was er sprake van een toevallig contact in een Brussels café en werden ze nadien opgepikt door een auto. De afspraak was dat ze na hun aankomst in het VK tussen 10.000 en 12.000 euro of Britse pond moesten betalen, soms via afbetaling door te werken. Volgens de speurders was de medewerking van de smokkelslachtoffers aan het onderzoek matig. Zo verklaarde één van hen dat hij niet kon zeggen wie het motorjacht bestuurde, hij was “niet vrij om dit te verklaren”. Hij meende wel dat “ze” (de smokkelaars) de groep niet op zee hadden gelaten zonder dat “iemand” ervaring had.

Op de smartphone van de hoofdbeklaagde werden afbeeldingen van heel substantiële cash gelden aangetroffen. Daarnaast werden er eveneens foto’s aangetroffen van drie goudstaven, wat de speurders deed vermoeden dat hij investeerde in goud.

Op basis van een Europees aanhoudingsbevel werden de derde en de vierde beklaagde door Italië uitgeleverd. Zij verklaarden zich niet schuldig te hebben gemaakt aan mensensmokkel. Ze waren vrienden en de derde beklaagde had de vierde beklaagde vergezeld om een boot te kopen in opdracht van een vriend.

De rechtbank oordeelde dat de vier beklaagden zich schuldig hadden gemaakt aan mensensmokkel. De verklaringen van verschillende personen inclusief geleverde foto’s, de video van de reddingsoperatie, het telefonieonderzoek, enzovoort staven dat.

De eerste beklaagde heeft in België nog een blanco strafregister, maar werd in Italië al eerder definitief veroordeeld tot onder meer zes jaar en twee maanden gevangenisstraf, waardoor hij zich in een staat van wettelijke herhaling bevindt. Hij bracht de slachtoffers en zichzelf in een levensgevaarlijke situatie en de rechtbank acht het bewezen dat hij zich eerder op uitvoerend niveau in de vereniging bevindt. Hij wordt veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van zes jaar en tot een geldboete van 8.000 euro te vermenigvuldigen met het aantal betrokken slachtoffers, in casu zeven.

De tweede beklaagde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en tot een geldboete van 8.000 euro vermenigvuldigd met het aantal slachtoffers, gezien zijn rol wordt ingeschat als enigszins kleiner dan die van de eerste beklaagde.

De derde beklaagde en de vierde beklaagde betwisten de verzwarende omstandigheid van het levensgevaar. De rechtbank acht dat volkomen terecht aangezien er structureel met het zeiljacht niet veel verkeerd was. Het levensgevaarlijke karakter ontstond maar door de concrete omstandigheden die werden gecreëerd de dag van de smokkel zelf, waarbij zij niet betrokken waren. De derde beklaagde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar met uitstel voor vijf jaar en tot een geldboete van 8.000 euro. De vierde beklaagde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar met uitstel voor vijf jaar en tot een geldboete van 8.000 euro.

Deze beslissing is definitief.