Correctionele rechtbank van Brugge, 27 november 2020
Een complexe zaak in de transportsector heeft tot veroordelingen wegens mensenhandel geleid. Bij deze zaak ging het om een carrousel van frauduleuze detacheringen en onopzettelijke doodslag.
De zaak betreft zes beklaagden, waarvan twee natuurlijke personen (de eerste beklaagde en de zesde beklaagde) en vier rechtspersonen (naamloze vennootschappen). Bij de tweede beklaagde en de derde beklaagde ging het om transportbedrijven, die een beroep deden op mecaniciens. De eerste beklaagde stond in voor de dagelijkse leiding. De vierde beklaagde (vennootschap) trad op als afgevaardigd bestuurster voor de tweede, de derde en de vijfde beklaagde (ook vennootschappen). De vijfde beklaagde was gespecialiseerd in de verkoop van nieuwe en gebruikte palletten. De zesde beklaagde was de werkgever van de palletherstellers.
De zes beklaagden (waaronder de twee transportfirma’s) werden vervolgd wegens mensenhandel van vijf Poolse werknemers, van wie er twee zijn overleden. De hoofdbeklaagde en twee bedrijven werden ook vervolgd voor onopzettelijke doodslag jegens de twee overleden Poolse mecaniciens. Bij de andere tenlasteleggingen ging het om onvrijwillige slagen en verwondingen, niet-naleving van het sociaal strafrecht (geen Dimonaaangifte en geen betaling van loon aan 168 werknemers: mecaniciens, palletherstellers of chauffeurs) en praktijken van huisjesmelkerij. Het Openbaar Ministerie vroeg eveneens aanzienlijke inbeslagnames.
De moeder van één van de overleden Poolse mecaniciens, een intercommunale voor gas- en elektriciteit en Myria hadden zich burgerlijke partij gesteld.
Op 1 april 2012 werd de politiezone Tielt gecontacteerd naar aanleiding van een uitslaande brand in een loods. Deze loods fungeerde niet alleen als werkplaats, maar bleek ook dienst te doen als slaapruimte met voorzieningen voor zestien personen. Op het ogenblik van de zware brand verbleven er negen Polen in de loods. Er vielen twee dodelijke slachtoffers, twee werknemers waren zwaargewond en twee lichtgewond. Hoewel de uiteindelijke oorzaak van de brand niet achterhaald kon worden, bleek wel dat de ruimte absoluut niet brandveilig was en niet gekend was als woonplaats.
Volgens de arbeidsinspectie waren de verschillende vervolgde ondernemingen opgezet in een carrousel van detacheringen om frauduleus aan de toepassing van de Belgische wetgeving te ontkomen. Het personeel werd frauduleus gelijktijdig in Polen en België tewerkgesteld waarbij de in België actieve Poolse werknemers zelfs niet wisten voor welke Poolse firma ze werkzaam waren. De beweerde Poolse onderaannemer fungeerde in werkelijkheid louter als een doorgeefluik van goedkoop personeel dat enkel en alleen in België tewerkgesteld werd en derhalve onder het gezag stond van de Belgische klant.
De Poolse socialezekerheidsinstellingen werkten niet mee om de A1-detacheringsdocumenten in te trekken.
De verdediging voerde een aantal procedureargumenten aan (redelijke termijn overschreden, vermoeden van onschuld geschonden, nietigheid van een aantal van de verhoren van de slachtoffers omwille van een betwisting van de tolken), die allemaal door de rechtbank werden verworpen.
De rechtbank acht de feiten bewezen, waaronder de mensenhandel. De rechtbank verwees naar een arrest van het Hof van Cassatie van 8 oktober 2014 en merkte op dat bij gebrek aan een juridische definitie of toelichting in de parlementaire werkzaamheden het begrip “rekrutering” van de tenlastelegging mensenhandel in zijn gewone betekenis moest worden opgevat. Er is sprake van rekrutering wanneer de beklaagden of hun vennootschappen de werknemers hebben aangeworven om hen hun arbeidskracht ter beschikking te stellen. Evenmin heeft de wetgever het begrip “omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid” verduidelijkt, aangezien dat betrekking heeft op de essentie van de menselijke aard. De aantasting van de menselijke waardigheid is dus de “vermindering” van de menselijke kwaliteit van een persoon of groep van personen, met name het “neerhalen” van datgene wat de menselijke aard kenmerkt, namelijk de fysieke (zich vrij kunnen bewegen, in het eigen onderhoud kunnen voorzien, voor zichzelf kunnen zorgen, …) en geestelijke (de intellectuele en sociale vaardigheden die in een samenleving kunnen worden ingezet) capaciteiten.
Arbeidsomstandigheden die ertoe leiden dat werknemers niet langer in hun basisbehoeften kunnen voorzien kunnen in strijd zijn met de menselijke waardigheid, zoals lonen die niet in verhouding staan tot het aantal gepresteerde uren of het verrichten van onbetaalde prestaties, een werkklimaat dat niet voldoet aan de normen inzake welzijn op het werk. Bovendien moet bij de beoordeling van de situatie van buitenlandse werknemers worden uitgegaan van de arbeidsvoorwaarden in België.
De rechtbank stelde vast dat er geenszins sprake was van een echt woonhuis: de slachtoffers waren ondergebracht in een loods, die voordien respectievelijk gebruikt werd als een berghok voor zeilen en als een kaasmakerij, zonder enige verwarming of echte elektrische installaties noch andere voorzieningen. De accommodatie was slecht en gevaarlijk.
De werknemers bevonden zich in een precaire verblijfs- en sociale situatie. Ze moesten bijzonder lange werkdagen presteren (meer dan 65 uur per week, zes dagen per week) zonder compensatie en voor een ontoereikend loon.
De leefomstandigheden van de betrokkenen wijzen onmiskenbaar op huisjesmelkerij. De beklaagden zetten een constructie op waarbij duidelijk werd dat de loods als verblijfsplaats zou dienen, terwijl dat niet kon volgens de vigerende wetgeving. Voor heel wat werknemers werd ook geen Dimona-aangifte gedaan en/of konden ze geen correcte detacheringsdocumenten voorleggen.
De eerste beklaagde draagt de grootste verantwoordelijkheid en werd schuldig bevonden aan onopzettelijke doding, onopzettelijke slagen en verwondingen en mensenhandel (economische uitbuiting) van verschillende werknemers. Hij wordt eveneens schuldig bevonden aan huisjesmelkerij. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met gedeeltelijk uitstel en tot een geldboete van 60.000 euro waarvan de helft met uitstel voor een periode van drie jaar. Daarnaast wordt hij sociaalrechtelijk schuldig bevonden aan de laattijdige Dimona-aangifte van niet minder van 182 werknemers en tal van looninbreuken, waarvoor hij apart veroordeeld wordt tot een geldboete van 655.200 euro. De gegenereerde inkomsten worden verbeurdverklaard voor een bedrag van 1.475.408,03 euro.
De zesde beklaagde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met gedeeltelijk uitstel en tot een geldboete van 15.000 euro waarvan 3.000 euro met uitstel voor een periode van drie jaar.
De andere beklaagden (vennootschappen) werden veroordeeld tot geldboetes van 18.000 euro of 45.000 euro met gedeeltelijk uitstel. De rechtbank gaat ook over tot bijzondere verbeurdverklaringen van de vermogensvoordelen die uit het misdrijf zijn verkregen voor bedragen tot 1.475.408,03 euro.
De rechtbank achtte de schadevordering van de intercommunale ongegrond.
Bij de brand raakte het laagspanningsnet van deze burgerlijke partij beschadigd. Er wordt daarentegen niet vervolgd voor onopzettelijke brandstichting. Het misdrijf huisjesmelkerij staat niet in noodzakelijk oorzakelijk verband met de brand, waarvan de precieze oorzaak niet kan worden achterhaald.
De moeder van het overleden slachtoffer krijgt een schadevergoeding van 15.000 euro voor vermengde morele en materiële schade. Myria krijgt een schadevergoeding van 5.000 euro voor vermengde morele en materiële schade.
Deze beslissing waarbij beroep werd aangetekend, werd opnieuw berecht door het hof van beroep van Gent op 20 januari 2022. Tegen deze beslissing werd een cassatieberoep aangetekend.