De correctionele rechtbank deed uitspraak in een zaak van fraude met humanitaire visa. De feiten vonden plaats tussen 2017 en 2019.

In deze zaak werden tien beklaagden (onder wie de hoofdbeklaagde, zijn zoon en zijn echtgenote) vervolgd om op verschillende manieren actief betrokken te zijn geweest bij mensensmokkel met verzwarende omstandigheden. De hoofdbeklaagde werd ook vervolgd als hoofd van een criminele organisatie en andere beklaagden als leden van deze organisatie. Meerderen onder hen, onder wie de hoofdbeklaagde, werden ook beschuldigd van passieve corruptie, twee beklaagden eveneens van poging tot afpersing.

De beklaagden zouden onderdanen van derde landen, tegen betaling van bedragen variërend van 2.500 tot 7.500 euro, hebben geholpen bij het verkrijgen van humanitaire visa voor een beperkte periode van een jaar en uitsluitend bestemd voor een asielaanvraag in België. Dit ondanks het feit dat deze personen zich — in strijd met de visumvoorwaarden — in het buitenland hebben gevestigd, een voornemen waarvan de beklaagden op de hoogte waren en/of geen asiel hadden aangevraagd, aangezien de geldigheidsduur van het visum inmiddels was verstreken.

De hoofdbeklaagde zou misbruik hebben gemaakt van het gezag of de faciliteiten die hem door de toenmalige staatssecretaris voor Asiel en Migratie waren verleend. Als vertegenwoordiger van de Assyrische Kerk in Mechelen was hij verantwoordelijk voor het opstellen van lijsten van Syrische kandidaten voor een dergelijk visum in het kader van een reddingsoperatie en voor het overmaken van deze lijsten aan het kabinet van de staatssecretaris.

Het humanitaire visum was, na onderzoek door de Dienst Vreemdelingenzaken, het OCAD en de Staatsveiligheid en na goedkeuring door de staatssecretaris, door de Belgische ambassade in Beiroet afgegeven aan de Syrische vluchtelingen die op de door de hoofdbeklaagde opgestelde lijsten stonden vermeld. Deze laatsten zaten vast in Libanon of kwamen uit oorlogsgebied. Eenmaal in België moesten de begunstigden van het humanitaire visum de “gewone” procedure volgen, door hun asielaanvraag naar het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) te sturen.

De hoofdbeklaagde, gevolgd door verschillende anderen, betwistte de tenlastelegging mensensmokkel, omdat er volgens hem “geen wettelijke verplichting bestaat om asiel aan te vragen” en dat derhalve “het feit dat sommige mensen geen asiel hebben aangevraagd in het kader van de asielprocedure in België niet in strijd is met de Belgische wet”.

De rechtbank volgde deze redenering niet. Het afgegeven humanitaire visum was immers alleen bedoeld om een asielaanvraag in België (en dus niet in een andere Europese lidstaat) in te dienen. Uit verschillende documenten in het dossier (verklaringen, telefonieonderzoek) bleek evenwel dat hij op de hoogte was van deze voorwaarde.

Het Openbaar Ministerie verweet de beklaagde dan ook te hebben geweten dat sommige kandidaten niet van plan waren in België te blijven of er asiel aan te vragen, maar dat ze onmiddellijk naar een andere Europese lidstaat zouden gaan. Juist daarom vroeg de beklaagde (nog) hogere bedragen (ongeveer 7.500 euro) dan diegene die werden gevraagd aan mensen van wie hij wist dat ze in België zouden blijven.

De beklaagde zelf had, na te zijn geconfronteerd met een aantal afgeluisterde gesprekken of geluidsopnamen, herhaaldelijk verklaard dat hij een “sanctieregeling” wilde invoeren of had ingevoerd om ervoor te zorgen dat de kandidaten effectief in België zouden blijven.

De rechter erkende dat het niet aan de beklaagde was om voor elke begunstigde van een humanitair visum na aankomst in België na te gaan of de persoon er asiel heeft aangevraagd dan wel er verblijft. De rechtbank is wel van oordeel dat er sprake is van mensensmokkel: de beklaagde had het — in strijd met de wet — mogelijk gemaakt dat personen de Europese Unie binnenkwamen met een humanitair visum dat alleen voor het Belgische grondgebied was afgegeven, zonder dat deze personen ooit de bedoeling hadden om er te verblijven en/of asiel aan te vragen en zich onmiddellijk naar een andere lidstaat van de Unie zouden hebben begeven, om er te verblijven of om er asiel aan te vragen.

Aan de beklaagde, die vragen had bij het gebrekkige systeem van humanitaire visa en van eventuele andere verantwoordelijkheden, antwoordde de rechter dat hij zich niet hoefde uit te spreken over de “kennis, professionaliteit, bevoegdheid en controle” van het systeem van humanitaire visa vanwege andere personen dan diegenen die toen voor de rechtbank terechtstonden.

Volgens de rechtbank is hier ook wel degelijk sprake van een criminele organisatie. Er vond een taakverdeling plaats tussen de eerste twee beklaagden (vader en zoon) en anderen, via tussenpersonen die de kandidaten voordroegen en soms ook in de winst deelden. De slachtoffers die hun belofte tot betaling niet nakwamen werden bedreigd.

De rechtbank veroordeelde de beklaagden voor nagenoeg alle tenlasteleggingen en baseerde zich daarbij op het telefonieonderzoek, telefoontaps, WhatsApp-berichten, verklaringen van bepaalde slachtoffers en beklaagden, geld dat in een kluis werd aangetroffen, informatie van DVZ en de verklaringen van de hoofdbeklaagde, die als totaal ongeloofwaardig werden beschouwd.

De tweede beklaagde, de zoon van de hoofdbeklaagde, hielp bij het opstellen van de lijsten en nam contact op met een reeks slachtoffers of hun familieleden.

Bij de andere beklaagden ging het om de echtgenote van de hoofdbeklaagde (die een kluis huurde waarin een deel van de criminele opbrengst was verborgen) en tussenpersonen.

De hoofdbeklaagde werd veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf en tot een boete van 696.000 euro, naast een ontzetting uit de burgerlijke en politieke rechten en de verbeurdverklaring van 450.000 euro.

De andere beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van één tot vier jaar (waarvan sommige met uitstel) en tot boetes van 8.000 tot 296.000 euro (waarvan sommige deels met uitstel).

De burgerlijke partijen (waaronder de Belgische staat en Myria) ontvingen een schadevergoeding.

Tegen deze beslissing werd beroep aangetekend.