Het gaat over een zaak van economische uitbuiting met detacheringconstructies in de bouw. Een eerste groep Roemeense arbeiders was in 2007 in Roemenië aangeworven en naar België overgebracht; een tweede groep was in 2008 gevolgd. De arbeiders werden in de bouwsector in mensonwaardige omstandigheden tewerkgesteld. Ze kwamen uit dezelfde arme streek en waren gelokt met advertenties in reclamebladen; daarin was hun in België degelijk werk tegen correcte arbeidsvoorwaarden beloofd.

Ze werden tewerkgesteld in bouwbedrijven met vervalste E101-documenten. De beklaagden konden terugvallen op een georganiseerde groep personen die zijzelf hadden verenigd. In Roemenië was er een netwerk voor de aanwerving van de arbeiders: dat publiceerde advertenties, zorgde voor contactpersonen en een vennootschap ter plaatse, zorgde voor valse papieren, en organiseerde het transport.

De rechtbank oordeelde dat de mensonwaardige werk- en levensomstandigheden voldoende waren aangetoond doordat de arbeiders geen sociale bescherming hadden (bij gebrek aan arbeidsovereenkomst); ze lange dagen werkten, ook op zaterdag; wisselend werden ingezet op werven, en van en naar de werven werden gebracht; hun loon niet correct werd uitbetaald en ze er ook niet vrij over konden beschikken; hun de toegang tot medische hulp werd ontzegd. De huisvesting was erbarmelijk. De arbeiders werden met te veel samen gehuisvest in te kleine studio’s die niet aan de brandveiligheidsvoorschriften voldeden en maar beperkte sanitaire voorzieningen hadden, met sporadisch warm water - daarvoor hield de hoofdbeklaagde een deel van hun loon in.

Er werden gevangenisstraffen van één tot twee jaar (met uitstel) uitgesproken. De beide vennootschappen die terechtstonden werden ook voor mensenhandel veroordeeld en kregen een geldboete van 5.500 euro opgelegd.