De rechtbank achtte de tenlastelegging mensenhandel met het oog op de uitbuiting van bedelarij en de tenlastelegging uitbuiting van bedelarij tegen één van de Slowaakse beklaagden bewezen. Die had de bedelarij van een gehandicapte landgenoot uitgebuit. De burgerlijke partijen vroegen om herkwalificatie van de tenlastelegging mensenhandel door er de verzwarende omstandigheid aan toe te voegen dat de activiteit een gebruikelijk karakter had. De rechtbank stemde daarmee in. Uit de verklaringen van de burgerlijke partijen bleek dat beklaagde voordien al met dezelfde bedoelingen in België was geweest. Die verklaringen werden gestaafd door internationale politionele informatie die in het kader van het onderzoek was verzameld; daaruit bleek dat ook in Duitsland en Slovenië onderzoeken tegen beklaagde liepen, voor dezelfde feiten.

De burgerlijke partijen vroegen ook om herkwalificatie van de tenlasteleggingen door er de verzwarende omstandigheid van listige kunstgrepen of dwang aan toe te voegen. De rechtbank stemde daarmee in voor de twee slachtoffers die zich burgerlijke partij hadden gesteld. De beklaagde was ze immers komen ophalen in de Slowaakse instelling waar ze waren geplaatst; hij had daarbij aangevoerd dat ze er bij hem beter aan toe zouden zijn. Maar bij hem thuis moesten ze een kamer delen met andere personen met een handicap. De beklaagde eigende zich bovendien alle sociale uitkeringen toe die ze in Slovakije ontvingen.

De rechtbank achtte de feiten bewezen: de beklaagde had zijn gehandicapte landgenoten geworven; had ze onderdak geboden; had hen afgezet op verschillende parkings, en was ze ’s avonds komen ophalen. Hij had, ten slotte, al hun opbrengsten in ontvangst genomen.

De rechtbank hechtte veel belang aan de verklaringen van de slachtoffers. Die werden bevestigd door andere elementen uit het dossier: politieverslagen waaruit de regelmatige aanwezigheid van beklaagde of de slachtoffers op het Belgisch grondgebied bleek, internationale politionele informatie, de aanzienlijke geldsom die de beklaagde op zak had, enzovoort.

De beklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en een boete van 5.000 euro. De slachtoffers ontvingen voor materiële en morele schade respectievelijk 2.500 en 17.500 euro. De rechtbank kende de burgerlijke partijen ook de helft van het cash geld toe dat de beklaagde op zak had en dat verbeurd was verklaard.

Deze beslissing is definitief.