In deze zaak van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting voor de correctionele rechtbank van Luik, wordt de rol aangeklaagd die gezelschapsdames speelden. De rechtbank veroordeelt - naast de andere beklaagden - de zaakvoerders in dit dossier waarin niet minder dan 132 prostituees waren betrokken.

De beklaagden baatten in Luik en Brussel verschillende bars uit. De gezelschapsdames ronselden personeel, stelden de uurroosters op, controleerden de tijd die de slachtoffers doorbrachten met een klant, deden de boodschappen en hielden de zaak in het oog. De twee andere beklaagden, een vader en dochter die de zaakvoerders waren, hielden zich bezig met de financiële aspecten. Het geld werd bijeengebracht in enveloppes, die in een brievenbus in de kelder van een bar werden gedeponeerd. De beklaagde zaakvoerster haalde die enveloppes dan op en bracht ze naar haar vader.

De rechtbank oordeelt dat hier wel degelijk sprake was van mensenhandel. De meisjes hadden geen andere keuze dan in te stemmen met de omstandigheden die hen in de bars waren opgelegd (uurrooster, fooien kwamen bij de gezelschapsdame terecht, ondertekenen van overeenkomsten waarvan de vrouwen de implicaties niet kenden omdat ze het Frans niet machtig waren,...). Vooraleer ze hun eigen loon kregen moesten de prostituees de gezelschapsdames tussen de 200 en 250 euro per pauze afstaan om te kunnen werken. 50 Euro ging naar de gezelschapsdames, de rest werd verdeeld tussen beide andere beklaagden (vader en dochter). Ook de betichting witwassen wordt weerhouden.

 Dit vonnis is definitief voor wat betreft de voornaamste beklaagden.