In deze zaak, die bij verstek gevonnist werd, was de beklaagde zaakvoerder van een bouwbedrijf. Hij werd naast verschillende arbeidsrechtelijke en sociaalrechtelijke inbreuken ook vervolgd voor mensenhandel met als doel werk te laten verrichten in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid met de verzwarende omstandigheden dat hij misbruik maakte van de kwetsbare toestand van de slachtoffers, hij gebruik maakte van bedreigingen en dat de activiteiten een gewoonte waren. De slachtoffers waren vooral Roemenen en Bulgaren die geen Nederlands spraken en niet vertrouwd waren met de sociaalrechtelijke en verblijfsrechtelijke procedures. Ze moesten lange periodes werken zonder of met beperkte onderbrekingen, en zonder verlof. Hij betaalde hen geen loon uit, of loon dat niet in verhouding was met de activiteiten, waarvan bovendien een deel werd afgehouden voor huur en andere kosten. Ze verbleven in caravans of een bus op het erf, soms zonder water en elektriciteit. Er werden medische zorgen onthouden bij een arbeidsongeval. De feiten kwamen aan het licht nadat de vakbond eind 2011 een klacht had neergelegd in verband met een van hun leden. In 2012 deed de federale gerechtelijke politie samen met de diensten Toezicht op de Sociale wetten en de Sociale inspectie een controle ter plaatste. Naar aanleiding daarvan werd een onderzoek gestart naar mensenhandel. De rechtbank achtte bijna alle feiten voor bewezen.