De beklaagden, Nederlandse restauranthouders, zijn vrijgesproken voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting (artikel 433quinquies van het strafwetboek).

De rechtbank meende dat het onderzoek naar de omgeving en de arbeidsomstandigheden geen objectieve elementen bevatte die wezen op tewerkstelling in omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid en wijst er bovendien op dat het loon (kost en inwoon, en tussen de 500 en 1.000 euro per maand) niet dermate laag was dat ze een aantasting vormden van de menselijke waardigheid.

Bovendien mochten de werknemers gaan en staan waar ze wilden, ze konden ter plaatse logeren wanneer het te laat werd maar waren daartoe niet verplicht, en het was niet bewezen dat de bel als alarm moest dienen (maar enkel voor de bestellingen).