De rechtbank achtte de tenlastelegging mensenhandel met het oog op economische uitbuiting en diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek tegenover een Syrische beklaagde, een recidivist, die talrijke buitenlandse arbeiders van diverse nationaliteiten uitbuitte in zijn sorteeratelier voor tweedehandskledij, als bewezen. Het werk bestond uit het sorteren van de kledij en het stapelen van balen met kleding van 40 à 50 kg.

Het dossier ging aan het rollen na een controle die de politie op een feestdag uitvoerde op personen die uit de hoofdzetel van de onderneming van de beklaagde kwamen. Vervolgens vonden observaties plaats, waaruit bleek dat er ’s morgens personen het gebouw binnengingen, maar niet meer naar buiten kwamen. Hierop volgden een nieuwe controle in de nabijheid van de bedrijvenzone, nieuwe observaties en tot slot een huiszoeking. De personen die zich ter plaatse bevonden, waaronder meerdere illegaal verblijvende personen, werden verhoord. Een van de arbeiders, die zich burgerlijke partij stelde, legde een gedetailleerde verklaring af aan de speurders. Hij legde uit dat de beklaagde zowel illegaal als legaal verblijvende personen te werk stelde. De illegaal verblijvende personen werden gedwongen om van 10 tot 22 uur te werken, m.a.w. 12 uur per dag, met een pauze van 15 minuten om te eten, en dit voor een dagloon van € 30, wat neerkwam op een uurloon van € 2,5. De elektrische verwarming van de loods was onvoldoende en in de winter was het koud in het gebouw. Tijdens de huiszoeking in de loods werd vastgesteld dat de sanitaire installaties kapot waren, de verwarming onvoldoende was en er water in het gebouw binnen sijpelde. De rechtbank oordeelde dat de ontkenningen van de beklaagde ongeloofwaardig waren en ontkracht door de objectieve elementen van het dossier (observaties, controles, vaststellingen tijdens de huiszoeking betreffende de staat van de lokalen en de aard van het uitgevoerde werk).

De rechtbank beschouwde de tenlastelegging mensenhandel duidelijk als bewezen (behalve voor één arbeider, die een verwant van de beklaagde was). Er werd aangenomen dat de beklaagde, beheerder van rechtswege van de onderneming, belast met de rekrutering van de arbeiders en de betaling van de lonen, illegaal verblijvende personen had aangenomen. De rechtbank oordeelde eveneens dat de werkomstandigheden mensonwaardig waren, rekening houdend met een reeks elementen: de duur van de werkdagen (minimum 10 uur), het aantal werkdagen per maand (tussen 26 en 28 dagen), het effectieve uurloon (€ 2,5 per uur), de zware handenarbeid (dragen van balen met kleding van 40 à 50 kg) en de werkomstandigheden (bijna geen verwarming, defecte sanitaire installaties, waterinsijpeling in het gebouw). Bovendien organiseerde de beklaagde twee werkregimes, een voor illegaal verblijvende en een voor legaal verblijvende arbeiders, en stelde hij alleen loonfiches op voor de legaal verblijvende arbeiders. Tot slot controleerde hij de arbeiders via een camerasysteem vanuit zijn woning.

De rechtbank veroordeelde de beklaagde, die een recidivist was, tot een gevangenisstraf van drie jaar met gedeeltelijke opschorting en een boete van € 1.000 (opgetrokken tot € 6.000 wegens de opdeciemen). De arbeider en Myria, die zich allebei burgerlijke partij stelden, ontvingen elk € 1 schadevergoeding.

Deze beslissing is definitief