In deze zaak van seksuele uitbuiting in het Roemeense milieu kon de rechtbank onder meer dankzij de gedetailleerde en coherente verklaring van het slachtoffer, één van de drie beklaagden veroordelen voor mensenhandel en exploitatie van prostitutie door het gebruik van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang. Het slachtoffer werd onder valse voorwendsels naar België gebracht, waar ze in de prostitutie werd tewerkgesteld. De hoofdbeklaagde bracht en haalde haar op van haar werk, en beheerde haar geld. De rechtbank veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 30 maanden, onder meer omdat hij enkel uit was op winstbejag en geen oog had voor de fysieke en psychische integriteit van het slachtoffer. Voor de andere twee beklaagden achtte de rechtbank het onvoldoende bewezen dat zij het opzet hadden de misdrijven te plegen, onder meer gelet op de familieband tussen één van hen en de hoofdbeklaagde.

Deze beslissing is definitief.