Een Eritrese smokkelbende met acht beklaagden werden vervolgd voor feiten van mensensmokkel met verzwarende omstandigheden in de periode van 2016 tot begin 2019. De smokkelbende was vooral actief op parkings langs de E17 richting kust, bij de bushaltes in Kruibeke en in de omgeving ervan.

Het onderzoek werd gevoerd aan de hand van observaties, waaronder ook observaties van een nachtwinkel en de woning van een van de smokkelaars, telefonieonderzoek, analyse van camerabeelden in stations, zendmastlocatie, tapmaatregelen, verklaringen van de beklaagden en onderzoek van Facebookprofielen. Er kon maar één slachtoffer worden ondervraagd. Aan de hand van de IMEI-nummers en simkaarten konden de verschillende beklaagden worden geïdentificeerd.

De smokkelaars gebruikten tactieken om niet samen in het openbaar gezien te worden met de transitmigranten. Ze vermeden rechtstreeks contact met hen en werkten via tussenpersonen, ze verplaatsten zich afzonderlijk naar de parkings en namen een ander weg naar de parkings.

Uit het onderzoek bleek dat de slachtoffers 800 euro betaalden om naar het VK te reizen. Vanaf november 2018 vroeg men 1.000 euro. Zij berekenden dat de smokkelaars zo ongeveer 300.000 euro verdiend zouden hebben.

De slachtoffers werden ook gesmokkeld in koelwagens. Bij een van de tapmaatregelen vernamen de Belgische politiediensten dat de mensen aan het sterven waren en verwittigden ze de Britse politiediensten die de koelwagen konden onderscheppen. De smokkelaar die hiervan op de hoogte was verwittigde de hulpdiensten niet. Er zaten 27 slachtoffers in die ernstig onderkoeld waren. Onder de transitmigranten bevonden zich ook smokkelaars die zelf naar het VK probeerden te geraken.

De hoofdbeklaagde werd beschouwd als de spilfiguur, de baas van de parking. Hij ontkende een smokkelaar te zijn en verklaarde zelf een transitmigrant te zijn die naar het VK wilde. Hij werd in Frankrijk al eerder veroordeeld voor mensensmokkel. De andere beklaagden fungeerden als tussenpersonen. Zij informeerden de transitmigranten, hielpen hen naar de parkings te gaan, informeerden over de transporten, … Sommige beklaagden bekleedden een bevoorrechte positie en stonden iets dichter bij de hoofdbeklaagde. Zij mochten het geld ontvangen.

De rechtbank kon uit het strafdossier niet opmaken of de activiteiten gebeurden onder de verzwarende omstandigheid van geweld en bedreigingen. De rechtbank sprak de beklaagden vrij voor deze verzwarende omstandigheid.

De rechtbank oordeelde ook dat er geen sprake was van een criminele organisatie, wel van een vereniging. Iedere beklaagde had de intentie een misdrijf te plegen en daarbij zijn eigen voordeel na te streven. De leidende figuren handelden uit louter winstbejag, terwijl de anderen meewerkten om hun eigen oversteek naar het VK te garanderen. De rechtbank heromschreef de verzwarende omstandigheid van de criminele organisatie naar de verzwarende omstandigheid van een vereniging. De hoofdbeklaagde werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar en tot een geldboete van 1.824.000 euro. De andere beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen tussen twintig maanden en vijf jaar en tot gelboetes tussen 152.000 euro en 1.088.000 euro. Zes van de beklaagden werden bij verstek veroordeeld, vijf van hen bevinden zich nu in het VK. Er werd een bedrag van 70.000 euro verbeurdverklaard.

Myria had zich burgerlijke partij gesteld en kreeg een morele schadevergoeding van 1 euro.

Deze beslissing, waartegen de tweede beklaagde beroep aantekende, werd grotendeels bevestigd door het hof van beroep van Gent op 21 december 2020.