Deze zaak gaat over economische (en seksuele) uitbuiting (huishoudhulp) van een minderjarig Marokkaans meisje door een advocaat uit het Antwerpse.

Het Hof bevestigt in eerste instantie het vonnis uit eerste aanleg van de Correctionele Rechtbank van Antwerpen van 26 januari 2009. Bovendien wordt de gevangenisstraf van de hoofdbeklaagde verzwaard van 5 naar 8 jaar.

Het Hof begint met de verwerping van de procedurele argumenten ingeroepen door de beklaagden. Vervolgens bevestigt het de feiten van verkrachting van het jonge slachtoffer (met die nuance dat niet met zekerheid is aangetoond dat ze jonger dan 14 jaar was maar sowieso jonger dan 16 jaar). Volgens het Hof ondermijnen de tegenstrijdigheden in de verklaringen van het jonge slachtoffer hoegenaamd haar geloofwaardigheid niet, en al zeker niet omdat ze geen betrekking hebben op de essentie van de feiten en ze gelet op het trauma dat het slachtoffer heeft opgelopen, perfect te begrijpen zijn.

Het Hof meent dat er wel degelijk sprake is van tewerkstelling in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid: het jonge slachtoffer moest permanent in de woning van de beklaagde aanwezig zijn om aan zijn seksuele behoeften te voldoen, ze moest het huishouden doen voor de beklaagde en voor zijn moeder en ze werd er niet voor betaald. Ze kreeg bovendien slagen van zowel beklaagde als van zijn moeder. De beklaagde had haar een gouden toekomst voorspeld als zijn echtgenote, terwijl hij nooit de intentie had om met haar te huwen.

De hoofdbeklaagde heeft een verzoek tot cassatie ingediend