Twee beklaagden, een vrouw en haar partner, werden vervolgd voor mensenhandel. Zij werden ervan beschuldigd een illegaal verblijvende Braziliaanse werknemer in hun manege aan het werk te hebben gezet. Verder werden hen inbreuken op het sociaal strafrecht, gepleegd tegenover deze werknemer en een tweede Braziliaanse collega, ten laste gelegd. In een vonnis van 4 november 2015 had de rechtbank van eerste aanleg in Waals-Brabant de beklaagde en haar partner veroordeeld voor mensenhandel op grond van volgende elementen: een loon dat niet in verhouding stond tot de geleverde diensten (650 tot 750 euro per maand om 12 tot 14 uren per dag te werken) en de wijze waarop het door de werknemer geleden arbeidsongeval is afgehandeld (met name het ontslag dat daarna volgde). Wat diezelfde werknemer betreft, had de rechtbank de beklaagde tevens veroordeeld voor de inbreuken op het sociaal strafrecht. Voor de tenlasteleggingen waarvan de tweede werknemer het slachtoffer was, werd hij evenwel vrijgesproken. De rechtbank had de beklaagde ook vrijgesproken voor alle tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht, aangezien hij niet de werkgever van de werknemers was.

Het hof van beroep bevestigt de veroordeling van de vrouwelijke beklaagde voor de inbreuken op het sociaal strafrecht en ook de in eerste aanleg uitgesproken vrijspraken. In tegenstelling tot de rechtbank spreekt het hof de beide beklaagden vrij voor de tenlastelegging mensenhandel. De werknemer, die zich burgerlijke partij had gesteld, beschikte in het huis van de familie over een kamer met een doucheruimte en een toilet. De werknemer kon zich vrij in het huis bewegen en had toegang tot de keuken en de koelkast. 's Avonds deelde hij samen met hen tafel en voedsel. Bij het uit te voeren werk ging het om taken die de beklaagden zelf deden tijdens de periodes waarin er geen wedstrijden waren (zoals het schoonmaken van de stallen en het voederen van de paarden). Hij zou maximaal 12 uur per dag hebben gewerkt, net zoveel dus als de beklaagde.

Net als de eerste rechter was het hof van oordeel dat de arbeidsomstandigheden van de Braziliaanse werknemer (zwartwerk, illegaal verblijf, zonder sociale zekerheid en tegen een loon dat niet in verhouding stond tot de geleverde arbeid) relevant waren voor de economische uitbuiting van deze werknemer en een van de elementen was om te oordelen dat het ging om omstandigheden die mogelijk in strijd waren met de menselijke waardigheid. De huisvestingsomstandigheden waren wel goed en het hof stelde bovendien ook vast dat de versie van de feiten van de beklaagden over de afhandeling van het arbeidsongeval, door de elementen uit het dossier werden bevestigd. Zo werd onmiddellijk een ambulance gebeld en werd de werknemer in het ziekenhuis verzorgd. Hij is daarop terug naar de paardenfokkerij gekeerd, waar hij als toeschouwer een concours hippique heeft bijgewoond en er ook heeft overnacht. Volgens het hof was aangetoond dat de beklaagde de ambulancekosten heeft betaald en uit niets bleek dat de beklaagden andere facturen voorgelegd hebben gekregen, dan die voor de zorgen die aan de burgerlijke partij zijn verstrekt. Uit het dossier bleek overigens ook dat tussen de beklaagde en de werknemer was overeengekomen dat zijn werk er na het concours zou op zitten. Het hof was van oordeel dat, zelfs indien het ongeval waarvan de werknemer het slachtoffer was niet door een arbeidsongevallenverzekering was gedekt - omdat de beklaagde er geen had afgesloten - de beklaagden toch zijn tussengekomen om de burgerlijke partij te helpen, het nodige hebben gedaan om hem te laten verzorgen en de aangerekende kosten hebben betaald.

Het hof beslist ten aanzien van de verdachte de opschorting van de uitspraak van veroordeling. Het hof wijst ook een expert aan om de gevolgen te onderzoeken van het arbeidsongeval dat de werknemer onderging.