De rechtbank veroordeelde de twee broers en hun vennootschap voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting en inbreuken op het Sociaal Strafwetboek.

Tijdens de controle van de sociale inspectie in een carwash vluchtten twee Indische mannen die er aan het werk waren. Toen ze onderschept werden, bleek dat ze hier in irregulier verblijf waren en geen enkele bron van inkomsten hadden. Een van de slachtoffers zou inwonen bij een van de beklaagden. In ruil hiervoor werkte hij in de carwash en ontving hij een beetje geld, eten en drinken. De rechtbank trok in twijfel of het slachtoffer daar werkelijk woonde omdat een huiszoeking daar geen enkele indicatie van gaf. Het andere slachtoffer verklaarde er een drietal dagen per week te werken, waarvoor hij 25 euro per dag ontving. De beklaagden verklaarden dat de slachtoffers veel in de carwash op bezoek kwamen en er vrijwillig werkten. Ze zouden er het beroep leren om, zodra ze een verblijfsrecht in België hadden, er tewerkgesteld te worden.

De rechter oordeelde dat ze tewerkgesteld werden in strijd met de menselijke waardigheid, aangezien ze arbeid verrichtten zonder een echte verloning en waarbij misbruik werd gemaakt van hun kwetsbare toestand. Het feit dat de slachtoffers instemden om onder dergelijke voorwaarden te werken is irrelevant voor de rechtbank. De beklaagden werden ieder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met uitstel en een geldboete van 6.000 euro. De rechtbank sprak ook een verbeurdverklaring uit van 10.000 euro. De vennootschap, waarvan de andere beklaagden zaakvoerder en vennoot waren, werd veroordeeld tot een geldboete van 18.000 euro en ook een verbeurdverklaring van 10.000 euro. Myria, dat zich burgerlijke partij stelde in deze zaak, kreeg een symbolische schadevergoeding van één euro.

Deze beslissing is definitief.