De rechtbank veroordeelde de beklaagden, waaronder twee vennootschappen, voor onder meer mensenhandel met het oog op economische uitbuiting en (fiscale) valsheid in geschrifte. Het gerechtelijk dossier werd geopend nadat de CFI (Cel voor Financiële Informatieverstrekking) informatie doorgaf over vermoedelijke witwaspraktijken.

Een van de vennootschappen die terechtstond, deed een beroep op een Poolse firma om via detachering Poolse onderdanen te rekruteren. Het onderzoek toonde aan dat ze tewerkgesteld waren met valse E101-formulieren en dat de Poolse firma geen boekhouding had. Later deed diezelfde vennootschap die beklaagd werd een beroep op een Roemeense firma om via detachering Roemenen in België aan het werk te stellen. Ook deze onderdanen beschikten over vervalste E101-formulieren en ook de Roemeense firma had geen boekhouding en nauwelijks inkomsten.

In een tweede fase werd die samenwerking stopgezet en werden de Roemenen vervolgens als stille of werkende vennoten tewerkgesteld in de structuur van de tweede vennootschap, die terechtstaat in deze zaak. Die voerde voornamelijk in onderaanneming van de andere vennootschap die beklaagd werd activiteiten uit.

De Roemeense arbeiders werden gehuisvest door de beklaagden. Die hielden het huurgeld af van hun loon. Een controle van de wooninspectie bracht aan het licht dat meerdere Roemenen in de woning van de beklaagden verbleven, die bovendien niet voldeed aan de minimale normen van woonkwaliteit. In welke structuur ze ook werkten, de werknemers ontvingen een gemiddeld uurloon van 8 euro. Dat was erg laag in vergelijking met de vergoeding die de vennootschap ontving van de opdrachtgever, maar de rechter oordeelde dat dit een marktconforme beloning is voor gedetacheerde werknemers. De beklaagden betaalden echter geen sociale en fiscale bijdragen voor de Poolse en Roemeense werkkrachten. De slachtoffers waren immers in het bezit van vervalste E101-formulieren zodat zij geen enkele bescherming hadden. Vervolgens oordeelde de rechtbank dat in die context het loon wel degelijk abnormaal laag lag.

De werkwijze op het ogenblik dat de Roemenen ingeschakeld werden in de vennootschapsstructuur, was bovendien gelijkaardig als voordien. Ze leverden prestatiefiches in bij de beklaagden die hen op basis daarvan contant en later op hun bankrekening uitbetaalde tegen hetzelfde uurloon, dat na aftrek van sociale en fiscale lasten zeer laag lag. Later bleek dat de Roemenen ingeschreven waren als zelfstandigen, vennoot waren en papieren hadden ondertekend zonder dat ze de Nederlandse taal machtig waren. Een van de beklaagden stelde dat de Roemeense arbeiders perfect op de hoogte waren van hun zelfstandigenstatuut en hiermee akkoord waren. Uit de verhoren met de slachtoffers bleek echter dat ze niet of slechts gedeeltelijk op de hoogte waren en geen kennis hadden van de implicaties op fiscaal en sociaal vlak. De beklaagde had de volledige beslissingsbevoegdheid over hun tewerkstelling, huisvesting … De slachtoffers moesten ook valse lenings- en borgstellingsovereenkomsten ondertekenen, anders zouden ze hun verblijfsdocumenten niet terug krijgen. Verschillende slachtoffers werden bedreigd nadat ze een klacht tegen de beklaagden hadden ingediend.

De rechter trok de geloofwaardigheid van de slachtoffers niet in twijfel en stelde dat het tewerkstellen van werknemers op een wijze dat ze economisch worden uitgebuit een tewerkstelling is in strijd met de menselijke waardigheid.

De rechter sprak een verbeurdverklaring uit voor een totaal van 359.877,29 euro. Myria, dat zich burgerlijke partij stelde, kreeg één euro symbolische schadevergoeding. De slachtoffers die zich burgerlijke partij stelden, kregen elk een morele schadevergoeding tussen 2.500 en 2.600 euro. De gevangenisstraffen bedroegen drie maanden tot vier jaar. De rechter legde ook geldboetes op tussen 6.000 en 90.000 euro.

Tegen deze beslissing is beroep aangetekend.