Hof van beroep van Luik, 13 februari 2020
Een Belgische beklaagde van Indische origine werd vervolgd voor mensenhandel met het oog op economische uitbuiting tegenover drie Indische onderdanen die hij in zijn restaurant zou hebben uitgebuit. Die laatsten hadden zich burgerlijke partij gesteld. Een van hen, de zoon van één van de werknemers, was op het ogenblik van een deel van de feiten minderjarig (zestien jaar). De beklaagde werd eveneens vervolgd voor mensensmokkel en voor diverse tenlasteleggingen inzake sociaal strafrecht (met name niet-betaling van het loon, het niet-aangeven van de prestaties bij de RSZ, geen verzekering hebben tegen arbeidsongevallen). Samen met de andere beklaagde werd hij ook vervolgd voor hulpverlening bij illegaal verblijf; hij had namelijk acht Indiërs gehuisvest. Het restaurant werd drie keer na elkaar door de sociale inspectie gecontroleerd (een keer in 2012, twee keer in 2015). Tijdens de eerste controle zetten twee personen het op een lopen, duidelijk op bevel van de beklaagde. Het ging om twee van de drie werknemers die zich burgerlijke partij stelden en die tijdens de volgende controles ook in de keuken aanwezig waren. Ze zijn allebei oom van de hoofdbeklaagde. De derde werknemer (minderjarig op het ogenblik van de eerste controle) bediende de klanten. De families van beide werknemers (onder wie de minderjarige) woonden in de kelder van het restaurant.
In eerste aanleg had de correctionele rechtbank van Namen in een vonnis van 22 november 2017 geoordeeld dat alle tenlasteleggingen bewezen waren.
De hoofdbeklaagde en het openbaar ministerie tekenden beroep aan.
Het Hof van Beroeo van Luik heeft het vonnis in eerste aanleg in grote lijnen bevestigd. Het hof oordeelde dat de bestanddelen van mensenhandel allemaal aanwezig waren en dat de beklaagde wel degelijk zijn ooms en hun gezin had gerekruteerd, gehuisvest en opgevangen om ze in zijn restaurant uit te buiten. De uitbuiting bleek uit de gedetailleerde en eensluidende verklaringen van de burgerlijke partijen en hun familieleden, alsmede uit de vaststellingen van de speurders. De schending van de menselijke waardigheid werd vastgesteld op grond van het loon (500 euro per werknemer per maand), de arbeidstijd die kon oplopen tot 67 uur per week, het zwartwerk verricht door personen die hier illegaal en zonder arbeidskaart verbleven, de uiterst moeilijke levensomstandigheden (huisvesting in de kelder van het restaurant, totaal ongeschikt voor het verblijf van een gezin), de volledige afhankelijkheid van de beklaagde (de paspoorten van de slachtoffers zaten verstopt in de schoorsteen).
Het hof achtte het irrelevant dat de beklaagde ook in de kelder had geslapen, dat hij voor een school had gezorgd of (vruchteloze) stappen bij advocaten had ondernomen en wees erop dat de Belgische normen prevaleren boven de Indiase normen. De verklaringen van de burgerlijke partijen werden in de loop van de tijd weliswaar gewijzigd maar dat had volgens het hof te maken met de evolutie van hun levenscontext: vlucht tijdens de eerste controle; ter plaatse moesten ze het contact met de beklaagde die hen uitbuitte wel onderhouden, aangezien ze van hem afhankelijk waren door hun illegale verblijfssituatie tijdens de tweede controle; opvang door een gespecialiseerd opvangcentrum na de derde controle, waar ze uitleg kregen over hun rechten die ze tot dan toe niet kenden.
Het hof hield rekening met de verzwarende omstandigheid gezag en misbruik van een kwetsbare situatie en voegde daar nog de minderjarigheid van één van de slachtoffers aan toe, waartegen de beklaagde zich moest verdedigen. Volgens het hof is de tenlastelegging mensenhandel eveneens bewezen gebleven: de beklaagde had het verblijf van de burgerlijke partijen en hun gezinnen — die geen EU-onderdanen waren — in België mogelijk gemaakt. De beklaagde haalde daar een vermogensvoordeel uit, door hen aan het werk te zetten tegen een loon dat ver onder het minimumloon lag en door tegelijkertijd de verschillende sociale bijdragen te ontduiken.
Het hof bevestigde de burgerrechtelijke veroordelingen en de in eerste aanleg uitgesproken straffen (maar kende een volledig uitstel toe voor de volledige geldboete).