Het hof bevestigt grotendeel het vonnis van 9 februari 2016 van de correctionele rechtbank van Namen, met uitzondering van de verzwarende omstandigheid misbruik van de kwetsbaarheid. De rechtbank had veroordeeld twee beklaagden, Turkse broers, voor mensenhandel en mensensmokkel, evenals voor hulp bij illegaal verblijf en diverse inbreuken op het Sociaal Strafwetboek tegenover meerdere arbeiders, die ze uitbuitten in hun bakkerij en in hun winkel van bakkerijproducten en kruidenierswaren. Daarnaast beschikten de beklaagden op de bovenverdieping over onbewoonbare woningen, die ze ter beschikking van de burgerlijke partijen stelden voor een maandelijkse huurprijs van € 400. Vier slachtoffers, waaronder twee minderjarige rechthebbenden van een overleden werkster, stelden zich burgerlijke partij.

Wat de mensenhandel betreft, benadrukte het hof dat het niet uitmaakte dat de arbeiders door de beklaagden waren aangeworven nadat ze uit vrije wil naar België waren gekomen. De werkomstandigheden leken mensonwaardig: de arbeiders werkten zo’n 16 uur per dag, 7 dagen op 7, voor een loon van rond de € 2,50 per uur, met huisvesting in precaire omstandigheden. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de arbeiders geloofwaardig waren, in tegenstelling tot die van de beklaagden. Het hof verminderde evenwel de in eerste aanleg uitgesproken gevangenisstraffen en legde de morele schadevergoeding van de burgerlijke partijen vast op € 2.000.