Correctionele rechtbank van Tongeren, 4 januari 2024
De rechtbank sprak zich uit over een zaak rond mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en mensensmokkel, allebei met verzwarende omstandigheden. De slachtoffers kwamen vooral uit Latijns-Amerika.
Twee beklaagden, een man met de Nederlandse nationaliteit (van Antilliaanse origine) en een vrouw met de Colombiaanse nationaliteit, werden vervolgd voor feiten van mensenhandel en mensensmokkel die dateerden van 2020-2021. Ze werden daarnaast vervolgd voor het organiseren van prostitutie en slagen en verwondingen.
In het kader van een ander onderzoek naar drugsfeiten werden er tijdens een huiszoeking in een pand in Limburg meerdere vrouwen aangetroffen, allen in onwettig verblijf en op een iemand na allemaal afkomstig uit Latijns-Amerika.
Het pand dat meerdere slaapkamers telde die bewoond werden door de meisjes grensde aan een bar. Sommige meisjes verklaarden dat zij de kamer huurden van de eerste beklaagde. Ze mochten hun inkomsten uit sekswerk houden. Andere meisjes verklaarden dat ze vijftig procent van hun inkomsten moesten afstaan aan de eerste beklaagde. Die zorgde voor de zoekertjes op de seksdatingsites. De tweede beklaagde zou hem daarbij hebben geholpen. Zij ontving als telefoniste ook een vergoeding van de meisjes. De beklaagde controleerde de meisjes via camerabewaking in het volledige pand.
Nog tijdens het onderzoek en een half jaar na de vrijlating van de eerste beklaagde, werd hij opnieuw in verband gebracht met feiten van seksuele uitbuiting. Ditmaal ten aanzien van een Marokkaans trans slachtoffer. Ze was in Spanje opgepikt door de eerste beklaagde en haar vriendin, en mocht tegen betaling mee naar België komen. Er werd haar beloofd dat zij zou mogen werken in de panden van de beklaagde. Ook twee Afrikaanse meisjes reisden mee naar België. Onderweg werd hun auto tegengehouden. Aangezien de Marokkaanse persoon geen papieren had, mocht zij niet verder reizen. De beklaagde gaf haar dan de opdracht om haar kleren uit te doen en via de rivier de grens over te steken. Ze werd aan de andere oever opgewacht door de beklaagde. Eenmaal ze in België aangekomen was, moest ze in een huis in Hasselt klanten ontvangen. Elke avond moest ze haar geld afgeven aan de beklaagde en er werd haar beloofd dat ze op het einde van de maand 50 procent van het geld zou krijgen. De papieren van het slachtoffer werden bijgehouden door de beklaagde. Het slachtoffer leed honger omdat zij geen geld had om eten te kopen. Toen het slachtoffer niet meer akkoord ging met de voorwaarden, bedreigde de beklaagde haar verbaal en viel hij haar uiteindelijk fysiek aan met een mes. Het slachtoffer moest naar het ziekenhuis voor verzorging en werd nadien opgevangen door Payoke en kreeg het slachtofferstatuut. De beide dossiers werden samengevoegd. Voor de eerste feiten oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de meisjes gedetailleerd en coherent waren en konden worden geobjectiveerd door andere onderzoeksresultaten. Derhalve werden de feiten bewezen geacht. De beklaagde had daarnaast meermaals tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
De rechtbank achtte de feiten in het tweede dossier ten aanzien van de eerste beklaagde eveneens bewezen. De verklaringen van het slachtoffer waren geloofwaardig en konden worden bevestigd door overige elementen uit het dossier. De beklaagde werd schuldig bevonden aan de tenlastelegging mensensmokkel met de verzwarende omstandigheid dat er misbruik was gemaakt van een kwetsbare situatie alsook aan mensenhandel met de verzwarende omstandigheden dat er geweld, dwang en bedreigingen waren gebruikt. De verzwarende omstandigheid van een arbeidsongeschiktheid van meer dan vier maanden werd niet bewezen geacht. Ook voor de andere tenlasteleggingen zoals uitbuiting van de prostitutie en slagen en verwondingen werd de beklaagde schuldig bevonden.
De tweede beklaagde kon volgens de rechtbank niet in verband worden gebracht met de feiten ten aanzien van het Marokkaanse slachtoffer. De rechtbank meende voorts dat er niet boven elke redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat zij ook betrokken was bij de feiten ten aanzien van de meisjes uit Latijns-Amerika. Het stond niet vast dat zij de dame was die werd aangeduid door de slachtoffers als zijnde de helpster/telefoniste van de eerste beklaagde. De rechtbank sprak haar derhalve vrij.
De eerste beklaagde had geen blanco strafblad en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en tot een geldboete van 40.000 euro. Hij kreeg een beroepsverbod van tien jaar.
Twee slachtoffers stapten in het slachtofferstatuut, waarbij een van hen zich burgerlijke partij stelde. Hij kreeg een morele en materiële schadevergoeding van in totaal 9.080 euro (waarvan 7.500 euro morele schadevergoeding).
Tegen deze beslissing is beroep aangetekend.