Vier beklaagden met de Nigeriaanse nationaliteit stonden terecht voor onder meer mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting (met verzwarende omstandigheden), exploitatie van de prostitutie van minderjarigen, vervalsing van paspoorten, enzovoort. Jonge Nigeriaanse meisjes, onder wie enkele minderjarigen, werden naar België overgebracht om in de prostitutie te werken.

Ze moesten voor die reis 55.000 euro neertellen, een schuld die ze onder meer via prostitutie terugbetaalden. Op een aantal van hen werden voodoopraktijken toegepast om hen in bedwang te houden, een praktijk waarin de rechtbank een listige kunstgreep zag. Sommige meisjes waren al als prostituee tewerkgesteld in andere Europese landen, waaronder Spanje, en waren bij gebrek aan werk overgebracht naar België, op verzoek van hun madam.

De rechtbank stelde dat de feiten van mensenhandel plaatsvonden binnen een georganiseerd netwerk. De hoofdbeklaagde had voor de organisatie van de mensenhandel diverse contactpersonen in Nigeria, die elk hun specialiteit hadden (identiteitsdocumenten, visums, smokkelroutes,…). Ook in Spanje en Turkije had hij handlangers om meisjes naar België te laten overkomen. De overige beklaagden maakten deel uit van een georganiseerd netwerk dat Nigeriaanse vrouwen naar België bracht om in de prostitutie te werken.

De rechtbank veroordeelde de beklaagden tot gevangenisstraffen van één tot vijf jaar en geldboetes van 2.750 tot 5.500 euro.

In een arrest van 31 oktober 2012 bevestigde het hof van beroep die uitspraak, mits enkele kleine wijzigingen (aan een gedeelte van de gevangenisstraf werd uitstel gekoppeld).