In deze zaak stonden vier Iraakse beklaagden terecht voor georganiseerde mensenmokkel. Eén Afghaans slachtoffer en PAG-ASA stelden zich burgerlijke partij.

Deze mensensmokkel kwam aan het licht toen de politie op een avond een achtervolging inzette op een bestelwagen die aan het spookrijden was. Tijdens de achtervolging trachtte de bestuurder verschillende politievoertuigen van de weg te rijden. De aanrijdingen konden telkens nipt worden ontweken. Daarna verloor de bestuurder de controle over de bestelwagen, werd het voertuig in de lucht geslingerd en ging het verschillende malen over kop en kwam uiteindelijk op zijn flank terecht in de berm. In het voertuig bleken zestien personen te hebben gezeten, deze dienden allen voor verzorging naar het ziekenhuis te worden overgebracht. Onder hen waren er dertien zwaargewonden en drie lichtgewonden. Twee kinderen waren in levensgevaar. Het betrof een familie uit Irak, een koppel uit Irak, vier Afghanen, een minderjarige jonge man uit Irak en een onbekende persoon. Het waren allemaal transmigranten die op doortocht waren richting het Verenigd Koninkrijk.

Onmiddellijk waren er aanwijzingen dat het ging om een transport uitgevoerd door vier mensensmokkelaars, waarbij twaalf personen werden overgebracht van het kamp in Duinkerken naar België om zo in een vrachtwagen richting het Verenigd Koninkrijk te gaan. In het voertuig werd eveneens het nodige materiaal gevonden om laaddeuren van de vrachtwagen open te breken.

Na verschillende verhoren werd duidelijk wie welke rol speelde bij het transport. De slachtoffers verklaarden dat ze naar het Verenigd Koninkrijk wilden reizen. Een van de slachtoffers verklaarde dat hij hiervoor 2.000 euro had betaald. Een ander slachtoffer verklaarde zo’n 8.000 à 9.000 dollar per persoon betaald te hebben. Verschillende slachtoffers hadden reeds een poging of pogingen ondernomen om het Verenigd Koninkrijk te bereiken. Een van de slachtoffers was op het moment van de feiten nog minderjarig, wat voor een verzwarende omstandigheid zorgt. Het voertuig bleek onderweg al eens gestopt te zijn om een aantal mensen in vrachtwagens te steken. Er waren echter geen geschikte vrachtwagens meer over. Zodat de overige personen opnieuw vertrokken met de bestelwagen. De slachtoffers hun verklaringen waren eenduidig over wie de smokkelaars waren en welke betrokkenheid ze hadden bij de mensensmokkel.

De beklaagden verklaarden bij hun aanhouding niets met de mensensmokkel te maken te hebben en zelf slachtoffer te zijn van mensensmokkel. Verder beriepen ze zich op hun zwijgrecht. Uit het onderzoek bleek dat de eerste beklaagde een hulpje was van de smokkelaars. Hij moest onder andere kijken of de vrachtwagens toegankelijk waren of niet. De tweede beklaagde begeleidde de personen in het bos en hielp ze mee instappen in de vrachtwagens en controleerde deze ook. De derde beklaagde bleek de chauffeur van de bestelwagen te zijn geweest. Hij ontkende dit met klem. Tijdens de verhoren nam hij een zeer arrogante houding aan en bleek ook dat hij Frans en Engels sprak. De vierde beklaagde werd gekenmerkt als de topsmokkelaar, de verantwoordelijke. De andere mensensmokkelaars moesten verantwoording afleggen aan hem. Het onderzoek bestond eveneens uit een telefonieonderzoek en een DNA-analyse, hiermee werden de hoofdharen die gevonden waren in een pruik die gedragen geweest zou zijn door de bestuurder vergeleken met de referentieprofielen van de verdachten. Dit staal bevestigde dat de derde beklaagde wel degelijk de chauffeur was.

De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging van mensensmokkel gegrond was en nam verschillende verzwarende omstandigheden in rekening nl. de minderjarigheid van drie slachtoffers, misbruik van de kwetsbare toestand, deelname aan criminele organisatie en dat van de betrokken activiteit een gewoonte werd gemaakt. Ook andere tenlasteleggingen werden bewezen geacht waaronder de kwaadwillige belemmering van het verkeer door de derde beklaagde.

Aangezien de beklaagden verschillende rollen hadden, werden er ook verschillende straffen uitgesproken. De eerste beklaagde, die een beperktere rol speelde in de mensensmokkel, kreeg een gevangenisstraf van veertig maanden. De tweede beklaagde die werd gezien als een uitvoerder van de taken en zich met gemak leende voor het plegen van de feiten kreeg een gevangenisstraf van vier jaar. De derde beklaagde die duidelijk een sturende rol had en eveneens een verpletterende verantwoordelijkheid had voor het zwaar verkeersongeval werd veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. De vierde beklaagde die eveneens gezien werd als een uitvoerder van de taken werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Deze vier beklaagden kregen eveneens een geldboete van 11 x 8.000 euro. De laatste drie beklaagden werden voor een andere tenlastelegging veroordeeld tot nog eens drie maanden gevangenisstraf.

Op burgerlijk gebied kreeg PAG-ASA een morele en materiële schadevergoeding toegekend van 1.000 euro. Eén slachtoffer stelde zich ook burgerlijke partij, aan hem werd 5.000 euro morele en materiële schadevergoeding toegekend uit hoofde van alle beklaagden. Daarbovenop werd hem eveneens een bedrag van 4.475 euro morele en materiële schadevergoeding toegekend ingevolge verwondingen en hospitalisatie en een bedrag van 1.000 euro morele en materiële schadevergoeding ingevolge revalidatie in hoofde van de derde beklaagde.

Verschillende beklaagden en het openbaar ministerie hadden beroep ingesteld tegen het vonnis. Deze beslissing werd grotendeels bevestigd door het hof van beroep van Brussel in een arrest van 27 september 2018.