Een Franse beklaagde werd samen met een andere beklaagde (niet in beroep) vervolgd wegens mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting van jonge transseksuelen uit Latijns-Amerika, mensensmokkel, aanwerving en uitbuiting van prostitutie. Hij werd ook vervolgd voor reclame voor het aanbieden van diensten van seksuele aard. Hij publiceerde immers advertenties op websites voor seksuele diensten van transseksuelen. In een vonnis van 21 december 2016 in eerste aanleg had de correctionele rechtbank van Luik hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en een boete van 18.000 euro voor mensenhandel en andere tenlasteleggingen inzake prostitutie. Voor de tenlastelegging smokkel werd hij vrijgesproken.

In beroep bevestigde het hof van beroep van Luik in een arrest van 23 mei 2017 het eerste vonnis bij verstek, behalve wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft, waarvoor het de beklaagde eveneens had veroordeeld. Na het verzet van de beklaagde tegen het eerste arrest moest het hof de zaak opnieuw onderzoeken en zou het dezelfde redenering volgen als in zijn verstekvonnis.

In dit arrest bevestigde het hof het eerste vonnis, behalve wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft, waarvoor het de beklaagde veroordeelde. Het hof achtte de mensenhandel en de tenlasteleggingen inzake prostitutie bewezen. Net als de rechtbank hield het hof rekening met de objectieve elementen uit het strafdossier die de schuld van de beklaagde aantoonden. Hij had online immers drie transseksuelen van Zuid-Amerikaanse afkomst die in het buitenland woonden gerekruteerd. Hij had ze meteen na aankomst in België opgevangen en hen woningen ter beschikking gesteld waarvan hij de huurder was. Zo profiteerde hij van hun precaire administratieve situatie. In deze woningen prostitueerden de transseksuelen zich nadat ze via advertenties die de beklaagde online publiceerde reclame hadden gemaakt voor hun activiteiten. Deze laatste regelde de contacten met de potentiële klant en de verplaatsingen van de transseksuelen naar andere woningen en werkplekken. Hij liet zich betalen voor de diensten die de transseksuele prostituees verleenden en ontving zo de helft van hun inkomsten. De schoonvader van de beklaagde fungeerde regelmatig als chauffeur voor de activiteiten van de schoonzoon, met name om de transseksuelen aan de luchthaven op te halen en om de eigenaars van de door de beklaagde gehuurde woningen te ontmoeten.

Wat de tenlastelegging mensensmokkel betreft oordeelde het hof dat de beklaagde de drie transseksuele slachtoffers wel degelijk had gerekruteerd en op Belgisch grondgebied onderdak had geboden in een precaire situatie, met name door hen de door hem gehuurde appartementen ter beschikking te stellen om er zich te kunnen prostitueren. In ruil voor deze diensten ontving hij een deel van de opbrengsten uit die prestaties.

Het hof baseerde zich op de eensluidende verklaringen van de slachtoffers, bevestigd door de vaststellingen van de speurders tijdens huisbezoeken en huiszoekingen, getuigenissen, telefoontaps, het Facebook-profiel van de beklaagde en het bankonderzoek. Het hof merkte op dat de strafbaarstelling mensensmokkel hulp of bijstand met winstoogmerk bestraft bij de illegale binnenkomst in het Koninkrijk of het irregulier verblijf van onderdanen van een staat die geen lid is van de Europese Unie. Het hof meende dan ook dat het ter beschikking stellen van een woning tegen betaling aan personen die geen onderdaan zijn van de Europese Unie, die irregulier op het Belgische grondgebied verblijven en er illegaal werken, een bestanddeel is van mensensmokkel in de zin van artikel 77 bis van de wet van 15 december 1980.