Deze zaak had betrekking op het luik mensensmokkel in het dossier Mawda, het Koerdische meisje dat overleden is nadat de politie tijdens de achtervolging van de bestelwagen met daarin migranten een schot had gelost. Op 12 februari 2021 had de correctionele rechtbank van Bergen al een uitspraak gedaan in het luik rond de dodelijke schietpartij.

In deze zaak in Luik werden zes Iraakse beklaagden, van wie er drie niet verschenen, vervolgd wegens mensensmokkel met verzwarende omstandigheden, waaronder het in gevaar brengen van het leven van de slachtoffers en de minderjarigheid van sommigen van hen tijdens de fatale nacht. Bij de vervoerde migranten ging het om Irakezen, Syriërs, Pakistanen, Iraniërs en Afghanen. De vermoedelijke bestuurder van de bestelwagen (veroordeeld in het Bergense dossier) en de smokkelaar (vrijgesproken in het Bergense dossier) werden vervolgd. Deze laatste werd samen met een andere beklaagde in het dossier eveneens vervolgd voor een aantal andere tenlasteleggingen inzake mensensmokkel. Alle beklaagden werden vervolgd wegens deelname aan bendevorming en illegaal verblijf. De vermoedelijke bestuurder van de bestelwagen bevond zich in staat van wettelijke herhaling voor in Frankrijk gepleegde feiten.

De ouders van het overleden meisje stelden zich in eigen naam en als wettelijke vertegenwoordigers van hun zoon burgerlijke partij. Ook Myria was burgerlijke partij.

De zaak werd opgestart toen speurders van de federale politie in Luik begin mei 2018 een aanvankelijk proces-verbaal opstelden waarin melding werd gemaakt van een Iraaks-Koerdische groep die zich inliet met mensensmokkel. De migranten passeerden via het Luikse. Deze smokkel van migranten uit Syrië en Irak zou worden georganiseerd tussen Frankrijk, België en andere landen, met Engeland als eindbestemming. De modus operandi bestond erin de migranten te groeperen in een kamp bij Duinkerke. Vervolgens werden groepen, elk vergezeld van een smokkelaar, opgepikt in bestelwagens met valse nummerplaten. Deze voertuigen werden naar verluidt bestuurd door twee chauffeurs en hielden ‘s nachts halt op de verschillende parkings langs de autosnelwegen, op zoek naar mogelijkheden om de migranten aan boord van vrachtwagens richting Groot-Brittannië te krijgen. Tijdens deze zoektocht waren sommige migranten actief betrokken bij ondersteunende taken (overhevelen van brandstof, doorsnijden van dekzeilen van opleggers, …). Eén voertuig werd gebruikt als “openingswagen”.

Het traject tussen Duinkerke en Groot-Brittannië moest bij aankomst worden betaald. Om de overtocht te kunnen maken, moesten de migranten evenwel garanderen dat het bedrag beschikbaar was via een geldtransferkantoor zoals Western Union, door de naam van de begunstigde en de code van de operatie mee te delen.

Het onderzoek van de Luikse politie deed vermoeden dat bepaalde organisaties bij eenzelfde garagehouder hoofdzakelijk in Luik bestelwagens kochten. Die werden vervolgens aangepast (wegnemen van de wand tussen de bestuurders- en de laadruimte) en voorzien van valse nummerplaten.

Meerdere voertuigen werden onderschept en meerdere dossiers werden geopend bij verschillende parketten in België.

Op 17 mei 2018 zette de politie op de autosnelweg richting Bergen de achtervolging in op een bestelwagen met valse nummerplaten die tijdens de nacht net een parking had verlaten. De bestuurder van de bestelwagen zou met zijn rijgedrag andere weggebruikers, de politie en de andere inzittenden van het voertuig in gevaar hebben gebracht en zou hebben geweigerd gevolg te geven aan de bevelen van de politie. Tijdens de achtervolging sloegen inzittenden plots de achterruit (verduisterd met zwarte verf) kapot en gooiden allerlei voorwerpen, kledingstukken en andere projectielen door de ruit om de achtervolgers te hinderen. Zij hielden ook een klein kind voor het raam.

Nadat een politieagent had geschoten, nam de bestelwagen een uitrit naar een parkeerplaats om vlak achter een vrachtwagen tot stilstand te komen. In de bestelwagen werd een dertigtal personen aangetroffen. De wand tussen de bestuurders- en de laadruimte was verwijderd, waardoor de chauffeur zich onder de migranten kon mengen. Het Iraakse meisje dat door het schot was geraakt overleed.

Er werd een onderzoek geopend om de bestuurder(s) of begeleiders, smokkelaars en de organisatoren van deze smokkeltransporten te identificeren. Verschillende onderzoeksmiddelen werden daarvoor gebruikt (opensource-onderzoek van sociale netwerken, uitlezen van gsm’s, analyse van DNA en vingerafdrukken, …). Ook werden er anonieme getuigen gehoord.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van mensensmokkel: sommige van de beklaagden hadden immers een rol gespeeld bij het smokkeltransport door slachtoffers naar de parkings te brengen, door de vrachtwagendeuren te openen en te sluiten, door slachtoffers te helpen bij het instappen met hun koffers, door informatie in te winnen over de situatie op verschillende snelwegparkings, door geld op te halen bij slachtoffers of de voor hun transport noodzakelijke voertuigen te kopen.

De rechtbank was van oordeel dat de beklaagde die zich in staat van herhaling bevond wel degelijk de bestuurder van de bestelwagen was. Voor het morele element van het misdrijf (het verkrijgen van een vermogensvoordeel) werd bij de beklaagde geen geld aangetroffen. De rechtbank was evenwel van oordeel dat dit element niet doorslaggevend was. De smokkelaars hadden immers een vrij constante modus operandi, waarbij personen in illegaal verblijf die naar Engeland wensten te gaan contact opnamen met één van de smokkelaars, ofwel telefonisch, ofwel rechtstreeks via kennissen. Vervolgens werd onderhandeld over de prijs van de overtocht en werd voor de migranten een afspraak geregeld. Die werden naar de verschillende parkeerplaatsen gebracht waar een andere smokkelaar hen opwachtte, om ze aan boord van de “juiste vrachtwagens” (die naar Engeland reden) te helpen en vervolgens de deuren te sluiten. De betaling gebeurde deels via een waarborg bij een derde, die het saldo van de prijs voor de overtocht bij aankomst van de migrant op de plaats van bestemming betaalde.

De rechtbank wees op de actieve rol als smokkelaar van de in Bergen vrijgesproken beklaagde (aangewezen als diegene die de achterruit van de bestelwagen had ingeslagen en het kind voor het raam had gehouden).

Een andere beklaagde bleek de eerste bestuurder van de bestelwagen te zijn, die betrokken was bij de aankoop van het voertuig.

De rechtbank achtte ook de drie versteklatende beklaagden schuldig: één gaf bevelen aan de migranten en bestuurde op een bepaald ogenblik de bestelwagen, de twee anderen waren smokkelaars die in de bestelwagen aanwezig waren en één van die twee was betrokken bij de aankoop van het voertuig in Luik.

De rechtbank hield ook rekening met de verzwarende omstandigheden van minderjarigheid van sommige slachtoffers, misbruik van de kwetsbare situatie, listige kunstgrepen en bedreigingen, en het in gevaar brengen van een leven.

Sommige beklaagden werden ook veroordeeld voor de meeste andere tenlasteleggingen inzake mensensmokkel en voor illegaal verblijf. Volgens de rechtbank was er wel degelijk sprake van bendevorming: het onderzoek toonde aan hoe de overtocht van de slachtoffers en de taakverdeling tussen de daders (aankoop van voertuigen met valse nummerplaten, het besturen ervan, het openen van de vrachtwagens, …) was georganiseerd, ook al stond die verdeling niet vast en voerde iedereen niet altijd dezelfde taak uit. Bovendien stonden de beklaagden constant en regelmatig met elkaar in contact, en duidelijk ook met personen die in het buitenland bij deze activiteit waren betrokken. Ze wisselden eveneens regelmatig van telefoonnummer en de telefoons werden door verschillende personen gebruikt.

De rechtbank veroordeelde de bestuurder van de bestelwagen tot een bijkomende gevangenisstraf van één jaar bovenop de in Bergen uitgesproken straf (vier jaar) en tot een boete van 208.000 euro. De andere beklaagden werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van drie tot vijf jaar (deels met uitstel) en tot boetes van 208.000 tot 264.000 euro (waarvan één met volledig uitstel).

De rechtbank veroordeelde de beklaagde tegen wie de ouders van het meisje zich burgerlijke partij hadden gesteld (één van de versteklatende beklaagden) tot betaling van 1.000 euro definitief aan elk van hen en 2.000 euro voor hun zoon.

Myria kreeg één euro definitief.

Deze beslissing werd bevestigd door het hof van beroep van Luik op 18 januari 2022.